Hoofdstuk 3 van: Kees Floor: Weerkunde, Meteorologie
voor iedereen, Rijswijk 2004. Versie 18 juni
2010.
De atmosfeer is het gasvormige omhulsel van de aarde
en is door de zwaartekracht aan de aarde gebonden. Zonder atmosfeer zou er op
aarde geen leven mogelijk zijn. Zo weten we dat de atmosfeer:
· het
zonlicht tempert tegen schadelijke ultraviolette straling
· de energiebalans
van de aarde in stand houdt, zodat de aarde niet te warm of te koud wordt.
Het weer zoals wij dat ervaren speelt zich geheel af in de onderste lagen van
die atmosfeer; maar hoe is ze opgebouwd en waaruit bestaat dit gasvormige omhulsel
van de aarde?
3.1 Verticale indeling
De atmosfeer kan op basis van temperatuurverandering met de hoogte onderverdeeld
worden in verschillende lagen met namen als troposfeer, stratosfeer etc. De overgangszones
tussen de verschillende lagen heten tropopauze, stratopauze enzovoort.
Hoewel
de overgangen niet altijd even scherp zijn, kan in het algemeen het volgende worden
aangehouden (zie figuur en Tabel). Voor het weer zijn de troposfeer - en in mindere
mate de stratosfeer - het belangrijkst; daarom gaan we op die twee lagen wat verder
in in de volgende paragrafen..
Thermosfeer |
boven 85 km |
![]() Verticale
indeling van de atmosfeer,gebaseerd op het verloop van de temperatuur met de hoogte. | |
|
| ||
|
| ||
|
| ||
|
| ||
|
| ||
|
|
3.1.1
Troposfeer
Dit is de laag tussen het aardoppervlak en gemiddeld
13 km hoogte. Boven de polen is de troposfeer als gevolg van de lagere temperaturen
ongeveer 8 km dik, terwijl hij boven de tropen, waar de lucht veel warmer is,
tot zo'n 16 km reikt. De troposfeer is met name voor ons van belang omdat zich
hierin het weer afspeelt.
In de troposfeer neemt de temperatuur naar boven
toe af met ongeveer 0,65 graad C per 100 meter. Verder bevindt bijna al het in
de atmosfeer aanwezige water zich in de troposfeer. Het water komt voor in vaste
toestand (sneeuw en ijs), in vloeibare (wolkendruppels, regen, mist) én
in gasvormige (waterdamp).
Het onderste gedeelte van de troposfeer heet de
atmosferische grenslaag. 's Nachts is deze enkele tientallen of hooguit enkele
honderden meters dik; overdag bedraagt de grenslaaghoogte enkele km. De hoogte
van de grenslaag hangt nauw samen met stabiliteit en windsnelheid.
De tropopauze
ligt aan de bovenzijde van de troposfeer op het niveau waar de temperatuur niet
langer afneemt met de hoogte. De temperatuur bedraagt er ongeveer -56 graden C
en verandert daar niet of nauwelijks meer met de hoogte. Een luchtlaag waarin
de temperatuur niet of nauwelijks verandert met de hoogte heet een isotherme laag.
3.1.2 Stratosfeer
Boven de troposfeer bevindt zich de stratosfeer. Daarin is de invloed van het
weer nog merkbaar als de toppen van grote buiencomplexen door de tropopauze
heen schieten. Boven de isotherme laag van circa 5 km dikte neemt de temperatuur
geleidelijk toe tot 0 graden C. Deze toename van de temperatuur is het gevolg
van het vrijkomen van warmte bij de omzetting van zuurstof in ozon. In de stratosfeer
wordt voortdurend ozon aangemaakt en afgebroken onder invloed van de ultraviolette
zonnestraling. Op een hoogte van 25 tot 35 km is de verhouding tussen de intensiteit
van de zonnestraling en het aantal zuurstofmoleculen optimaal; daar treedt dan
ook de maximale ozonconcentratie op. Op grotere hoogte is de zuurstof al verdwenen
en omgezet in ozon; op lagere hoogte is de zonnestraling al te veel verzwakt
om het proces van ozonvorming nog effectief te laten verlopen.
3.2 Samenstelling van de lucht
De lucht aan het aardoppervlak is een mengsel van een groot aantal verschillende
gassen. De gassen die in de grootste hoeveelheid voorkomen zijn stikstof (N2),
zuurstof (O2) en argon (A) met respectievelijk ongeveer 78, 21 en 1% van het
totale volume (zie figuur). Verder komen er nog zogenoemde sporengassen voor
in zeer kleine hoeveelheden, die worden uitgedrukt in aantal deeltjes per miljoen
totaal aantal deeltjes (p.p.m.) Gassen als kooldioxide (CO2; bekend van het
broeikaseffect en van de opwarming van de aarde) en waterdamp (H2O) komen in
wisselende concentraties voor.
Water is verreweg de invloedrijkste component in onze atmosfeer. Het komt voor
als vloeibaar water, als waterdamp en als ijs en dan ook nog in sterk wisselende
hoeveelheden. Verder speelt het een belangrijke rol bij de warmte- en energiehuishouding
van de atmosfeer.
Om het belang van water aan te tonen nemen we als voorbeeld bewolking, die zoals
bekend uit waterdruppeltjes en/of ijskristallen bestaat. Wolken kunnen zonnestraling
absorberen of reflecteren, Hierdoor bereikt uiteindelijk maar een gedeelte van
de zonnestraling het aardoppervlak.
Alle water in de atmosfeer is afkomstig van het aardoppervlak waar het verdampt
uit oceanen, meren en rivieren; het wordt vervolgens met luchtbewegingen omhoog
gevoerd. Hierdoor bevindt zich het grootste gedeelte van de aanwezige waterdamp
in het onderste deel van de troposfeer. Naar boven toe neemt de hoeveelheid
snel af; vooral boven de 10 km is de geringe hoeveelheid waterdamp duidelijk
merkbaar. Het belang van waterdamp voor het weer komt in hoofdstuk 'Luchtvochtigheid'
(6) verder aan bod.
Een gemiddeld persoon | ![]() |
80 kg |
![]() |
Een kubieke meter water (1000 liter) | ![]() |
1000 kg | |
Een kubieke meter lucht | ![]() |
1,25 kg | |
Een kubieke meter goud | ![]() |
19 320 kg | |
Tabel: De massa van lucht |
De lucht aan
het aardoppervlak is een mengsel van een groot aantal verschillende gassen.
De gassen die in de grootste hoeveelheid voorkomen zijn stikstof (nitrogen,
N2), zuurstof (oxygen, O2) en argon (A) met respectievelijk ongeveer 78,
21 en 1% van het totale volume.
|
3.3 Luchtdruk en luchtdrukpatronen
De luchtdruk is de kracht die het gewicht van een luchtkolom in de atmosfeer
op een oppervlak uitoefent (zie figuur onder links). In de weerberichten wordt
de luchtdruk opgegeven in hectopascal (hPa). Alle gassen die aanwezig zijn in
de atmosfeer dragen bij aan de luchtdruk, dus kan gezegd worden dat luchtdruk
de som is van alle drukken, die de gassen in de lucht elk afzonderlijk uitoefenen.
De luchtdruk is afhankelijk van de dichtheid en de samenstelling van de lucht.
Hoe groter de hoogte boven het aardoppervlak, hoe kleiner het gewicht van de
resterende luchtkolom zal zijn, de luchtdruk neemt dus af met toenemende hoogte
(zie figuur onder rechts). Hoewel de atmosfeer onafgebroken op zoek is naar
evenwicht zal er toch geen stroming tot stand komen van de hoge druk naar de
lagere druk in de verticaal. Dit heeft te maken met het feit dat er evenwicht
is tussen de opwaartse gerichte kracht (van hoge druk naar lage druk) en de
neerwaarts gerichte zwaartekracht. Dit evenwicht van krachten noemen we hydrostatisch
evenwicht.
![]() |
![]() |
![]() |
De luchtdruk is de
kracht die het gewicht van een luchtkolom in de atmosfeer op het aardoppervlak
uitoefent. |
Hoe groter de hoogte boven het aardoppervlak, hoe kleiner het gewicht van de resterende
luchtkolom zal zijn, de luchtdruk neemt dus af met toenemende hoogte. |
Afname van de luchtdruk met de hoogte |
De luchtdruk wordt gemeten met een barometer. Daarop staat de luchtdruk vaak nog aangegeven in millibar. Een millibar is gelijk aan 1 hectopascal. De meeste barometers bevatten een luchtledig doosje dat afhankelijk van de drukverandering meer of minder ingedrukt wordt; dat is bijvoorbeeld het geval bij de hiernaast afgebeelde barometer. De beweging wordt overgebracht op een wijzerplaat, waarop de luchtdruk kan worden afgelezen.
Om de luchtdruk van verschillende plaatsen te kunnen vergelijken, wordt de gemeten luchtdruk herleid naar zeeniveau. Op weerkaarten worden lijnen getrokken van plaatsen met gelijke luchtdruk; dergelijke lijnen noemt men isobaren. Hierdoor is het mogelijk om luchtdrukpatronen op de weerkaart waar te nemen.
|
![]() |
Barometer |
Weerkaart met een hogedrukgebied (H), talrijke
lagedrukgebieden (L) en isobaren ('gewone' lijnen). Geheel links op de kaart is
een rug van hoge luchtdruk zichtbaar. De kale dikke blauwe lijnen zijn troggen.
Geheel linksboven ligt bij New Fouindland een zadelgebied. Verder bevat de weerkaart
warmtefronten koufronten en occlusies; deze weersystemen komen aan bod in hoofdstuk
12. |
We onderscheiden:
3.4
Gaswet
We hebben al gezien dat de luchtdruk afneemt met toenemende
hoogte, maar deze afname is niet constant. Dit heeft te maken met het feit dat
de atmosfeer is opgebouwd uit gassen. Een van de eigenschappen van gassen is dat
ze zijn samen te drukken. Hierdoor wordt vooral de lucht nabij het aardoppervlak
sterk samengedrukt onder het gewicht van de bovenliggende luchtkolom. Bekijken
we nu een kg lucht aan het aardoppervlak en vergelijken we die met dezelfde hoeveelheid
op bijvoorbeeld 5500 meter dan blijkt dat de luchtdichtheid op die hoogte ongeveer
de helft is van hetgeen we op zeeniveau meten. Maar op 16 kilometer is dit nog
maar een tiende van hetgeen we onderin meten. We kunnen dus stellen dat de grootste
luchtdichtheid, dus relatief meer luchtdeeltjes, voorkomt nabij het aardoppervlak
en dat de lucht ijler wordt naarmate we hoger komen.
De afhankelijkheid van
luchtdruk en luchtdichtheid is hiermee duidelijk gemaakt, maar er speelt nog een
grootheid een rol en dat is de temperatuur. De temperatuur is van belang omdat
bij een verhoging van temperatuur de luchtdichtheid minder zal worden. Deze kenmerken
van een gas werden door de natuurkundigen Boyle en Gay-Lussac in de bekende gaswet
vastgelegd.
3.5 Verticaal evenwicht; stabiliteit
Tot de meteorologische metingen die door het KNMI worden uitgevoerd, behoort de
bepaling van luchtdruk, temperatuur, luchtvochtigheid en wind in de luchtlagen
tot ongeveer 20 kilometer hoogte. Daarvoor wordt dagelijks op internationaal vastgestelde
waarneemstations en waarneemtijden (00 en12 UTC, Universal Time Co-ordinated)
een ballon opgelaten met daaraan een radiosonde.
Deze radiosonde bevat een
aantal meetinstrumenten waarmee bovengemelde elementen bepaald of afgeleid kunnen
worden. Met de meetgegevens kunnen we bijvoorbeeld een grafiek maken met het verloop
van de temperatuur en van de vochtigheid met de hoogte. Meestal lopen de temperatuurkrommen
niet verticaal; de temperatuur neemt namelijk af met de hoogte. Dat komt doordat
ook de luchtdruk afneemt met de hoogte; als een warme luchtbel opstijgt, komt
ze terecht in een omgeving waar de luchtdruk lager is. Om evenwicht te krijgen
tussen de omgeving en de luchtbel, zet deze uit. De energie die nodig is om die
uitzetting te bewerkstelligen wordt onttrokken aan diezelfde luchtbel, waardoor
afkoeling optreedt.
![]() |
![]() |
Het oplaten van een
weerballon met radiosonde vanaf het KNMI-terrein in De Bilt. (animatie) |
TEMP-diagram. |
Het verloop van temperatuur en vochtigheid met de hoogte wordt voor iedere radiosonde-oplating getekend in een speciaal diagram. Om het diagram makkelijk te kunnen lezen, staan er lijnen in van constante hoogte (horizontaal/ evenwijdig aan de x-as) en van constante temperatuur (verticaal/ evenwijdig aan de y-as). Bovendien zijn nog twee extra lijnen voorgedrukt, die minder voor zích spreken:
Met behulp van de diagrammen is het mogelijk
te bepalen of de atmosfeer stabiel is of onstabiel. In een onstabiele atmosfeer
ontwikkelen zich gemakkelijk stapelwolken, die
soms tot een bui kunnen uitgroeien. In een stabiele
atmosfeer wordt de vorming van stapelwolken en buien juist bemoeilijkt; wel kan
er overlast ontstaan door luchtverontreiniging. De atmosfeer is stabiel als de
gemeten temperatuur minder afneemt met de hoogte dan de adiabatische temperatuurverandering
aangeeft. Lucht die probeert op te stijgen, is dan kouder en dus zwaarder dan
de lucht in de omgeving en zakt daardoor weer terug naar het niveau waar hij vandaan
kwam. De atmosfeer is onstabiel als de temperatuur sterker afneemt dan de adiabatische
temperatuurverandering aangeeft. Opstijgende lucht is dan warmer, en daardoor
lichter dan zijn omgeving, zodat hij nog verder door blijft stijgen. Natuurlijk
kan het temperatuurverloop met de hoogte ook de adiabatische temperatuurverandering
volgen; in dat geval is de atmosfeer neutraal.
(Opmerking:
In de gedrukte versie van voorgaande alinea zijn fouten geslopen. De hier gegeven
versie is juist. Met dank aan Wim Korteland.)
![]() |
![]() |
![]() |
Stabiliteit. In de stabiele situatie (links) keert een voorwerp dat van zijn plaats is gebracht, terug naar de uitgangspositie. De situatie is onstabiel als een voorwerp dat van zijn plaats wordt gebracht, steeds verder van de uitganspositie verwijderd raakt. Is de situatie neutraal, dan blijft het voorwerp op de plaats liggen, waarheen het is gebracht.
Neutrale atmosfeer: de gemeten temperatuur (zwarte getrokken lijn) neemt ongeveer evenveel af met de hoogte als de adiabatische temperatuurverandering (rode streepjeslijn) aangeeft. |
Stabiele atmosfeer: de gemeten temperatuurneemt (zwarte getrokken lijn) minder af met de hoogte dan de adiabatische temperatuurverandering (rode streepjeslijn) aangeeft. |
3.6 Waarnemen en monitoren van de atmosfeer
Voor het maken van weersverwachtingen en voor het monitoren van het
klimaat is het van belang om de toestand van de atmosfeer goed te kennen en te
volgen. Om dat te kunnen doen zijn talrijke meetsystemen ontwikkeld en in routinematig
gebruik. Het meest 'klassiek' is het waarneemstation voor oppervlaktewaarnemingen.
Een waarnemer registreert temperatuur, vochtigheid, bewolking, zicht en talrijke
andere meteorologische grootheden. De oppervlaktewaarnemingen worden ook verricht
vanaf schepen. Overigens wordt het waarnemen wereldwijd meer en meer geautomatiseerd,
zodat het aantal automatische waarneemstations en automatische meetboeien sterk
toeneemt.
Gedurende de Tweede Wereldoorlog ontdekte men dat op radarschermen
niet alleen vijandige vliegtuigen te zien waren, maar ook neerslaggebieden. Na
de oorlog werd deze toepassingsmogelijkheid van de radar verder ontwikkeld en
benut.
Neerslagmetingen met radar zijn een vorm van meten-op-afstand vanaf
het aardoppervlak Ook andere meteorologische grootheden kunnen vanaf de grond
op afstand gemeten worden; zo bepaalt men wind, temperatuur- en vochtprofielen
met dopplerradars en akoestische en optische meetapparatuur.
|
|
Overzicht van methoden van weerwaarneming. |
Radarbeelden. |
Naast waarnemingen van het aardoppervlak zijn er ook gegevens nodig van hogere niveaus in de atmosfeer. Meetmasten komen hooguit enkele honderden meters hoog. De hoogste meetmast van Nederland staat in Cabauw en is 225m hoog. Aanvankelijk werkte men om wat hoger te komen wel met vliegers, maar tegenwoordig gebruikt men radiosondes, die omhooggelaten worden aan een ballon. De radiosondes meten temperatuur, vochtigheid, luchtdruk, wind en hoogte. De gegevens worden opgevangen in een grondstation en doorgesluisd naar meteorologische gebruikers overal ter wereld. Verder werkt men nu ook steeds meer met vliegtuigwaarnemingen om informatie te verkrijgen over de toestand van de bovenlucht. Op veel lijnvluchten van commerciële luchtvaartmaatschappijen gaat apparatuur mee om temperatuur, vocht en wind te kunnen bepalen op vlieghoogte.
Vliegtuigwaarnemingen worden gebruikt voor het maken van weeranalyses. Het overzicht van 16 september 2001 geeft een normale situatie (mouse off). Na de aanslagen op het World Trade Centre in New York van 11 september 2001 werd er voor de Verenigde Staten een vliegverbod afgekondigd. Daardoor waren er op 12 september veel minder weerwaarnemingen van vliegtuiten beschikbaar (mouse on).
![]() |
![]() |
Automatisch KNMI-waarneemstation
Hoogeveen. | KNMI-Meetmast
te Cabauw |
Sinds 1960 worden weersatellieten ingezet om de atmosfeer te monitoren. De eerste weersatellieten leverden uitsluitend beelden van aardoppervlak en bewolking. Nu zijn de satellieten omvangrijke meetplatforms vanwaaruit allerlei meteorologische metingen worden verricht. Men spreekt van 'remote sensing: meten op afstand'. Naast wolkenbeelden leveren de satellieten gegevens over temperatuur, vochtigheid en wind op verschillende hoogtes in de atmosfeer. Ook kan men de data bewerken tot allerlei producten, bijvoorbeeld een beeld met zeewatertemperaturen.
![]() |
![]() |
Beelden van de Europese weersatelliet
METEOSAT.
|
Beeld met zeewatertemperaturen, ontleend
aan satellietwaarnemingen. Zie ook animatie
maandgemiddelde zeewatertemperaturen.
|