Versie De Bilt. (Ga naar versie Maarssen,
Rhenen of Zeist).
Kees Floor
Rond het midden van de negentiende eeuw gaf het provinciebestuur
van Utrecht de aanzet tot het vervaardigen van een nieuwe kaart van de provincie.
De kaart (1), die bestaat uit vier bladen, verscheen in 1850 en geeft onder
andere inzicht in de ligging en de namen van plaatsen, gehuchten, buurtschappen,
polders, wegen, rivieren, vaarten, buitenplaatsen en andere markante gebouwen.
Zo kunnen we ons een beeld vormen van de situatie in die tijd in onder andere
het gebied binnen de huidige gemeentegrenzen van De Bilt. Doordat onze gemeente
in het midden van de provincie ligt, zijn daarvoor alle vier de kaartbladen
nodig, wat niet echt praktisch is.
We kunnen ons afvragen of deze provinciekaart wel betrouwbaar, volledig en nauwkeurig
is. Wat zouden we dat graag hebben besproken met de voor de kaart verantwoordelijke
Hoofdingenieur van de Waterstaat van de Provincie Utrecht en met de toenmalige
burgemeesters van de negentiende-eeuwse gemeenten De Bilt, Maartensdijk, Achttienhoven
en Westbroek.
De Hoofdingenieur van de Waterstaat
Kennelijk voorzag de kaart een behoefte: reeds na zes jaar was hij geheel uitverkocht.
Daarom besloot het provinciebestuur in 1856 tot een verbeterde en herziene herdruk
(2). In een rapport van de Hoofdingenieur van de Waterstaat uit dat jaar werden
de correcties en aanvullingen vermeld die hij noodzakelijk achtte als het tot
zo'n uitgave zou komen. Zo weten we alvast hoe hij in dat jaar over de kaart
dacht.
In onze gemeente moest onder andere de weg van De Bilt naar het tolhuis achter
Houdringe (thans Soestdijkseweg-Zuid; figuur 1, rechtsboven) op de in figuur
2 (boven) aangegeven manier gemarkeerd worden als straatweg; de weg was eind
jaren twintig bestraat. Aan de oostzijde van de Hoofddijk (thans gemeente Utrecht)
ontbrak bij Oostbroek een tol. In het noorden van de gemeente diende Ridderdorp
te worden gewijzigd in Ridderoord (figuur 3). Nog wat noordelijker, benoorden
de (langs de Maartensdijkseweg lopende) Praamgracht, dienden de lijntjes die
op die plek de aanwezigheid van een heuvel suggereren, weggelaten te worden
omdat het gebied daar slechts bestond uit vlakke heide. Ten westen van De Vuursche
(Lage Vuursche) moest de aanduiding Karnemelks Pad naar het noorden worden opgeschoven.
De Vuursche steeg, de langs de grens met De Bilt lopende weg van De Vuursche
naar de zuidelijker gelegen tol, was een grindweg geworden. De weg door Maartensdijk
tot Eyckestein (thans Dorpsweg) was eveneens een grindweg, dus geen straatweg
(figuur 4). Ten noordoosten van Westbroek ontbraken twee molens 3); ook het
schut van de polder het Huis te Hart (bij Kerkdijk 70, Westbroek) was niet aangegeven.
De burgemeesters
Om eventuele overige fouten en onzorgvuldigheden te kunnen corrigeren, omissies
te kunnen herstellen en wijzigingen in de situatie te kunnen meenemen, werd
de hulp ingeroepen van de burgemeesters van alle Utrechtse gemeenten. Hun werd
verzocht de informatie op de kaart nauwkeurig na te lopen en eventuele verbetersuggesties
door te geven. Ook de toenmalige burgemeesters van de eerder genoemde ('onze')
gemeenten ontvingen zo'n aanschrijving. Hun reacties zijn, net als die van hun
collega's, grotendeels bewaard gebleven. Daardoor kunnen we toch nog hun visie
op de bruikbaarheid van de oorspronkelijke versie van de kaart te weten komen.
Achttienhoven en Westbroek
Burgemeester W.J. Lagerwey van Westbroek, tevens burgemeester van Achttienhoven,
kwam met een hele waslijst aan 'misstellingen'. Hij was al voor de aanschrijving
van de provincie van 30 oktober 1856 begonnen met het bijhouden daarvan. Een
deel van zijn opmerkingen had betrekking op gebied dat thans valt onder de gemeenten
Utrecht en Stichtse Vecht. In het 'Biltse' deel vinden we op de kaart onder
andere de weg die door de beide dorpen loopt (thans Kerkdijk, Westbroek en Dr.
Welfferweg, Achttienhoven) en is aangeduid als Kerkweg (figuur 3); volgens Lagerwey
moest dat zijn: Kerkdijk. De aanduiding Kerkeindse vaart voor het water van
het dorp Westbroek naar het Fort de Gagel zou hij graag opgenomen zien. De weg
erlangs (thans Burgemeester Huydecoperweg) is de Kerkeindsche Vaartdijk, dus
niet zoals op de kaart aangegeven de Kerkeindsche Dijk. Het was een zogeheten
kunstweg (grindweg), die dan ook alszodanig op de kaart moest worden gemarkeerd.
Bovendien was een net in gebruik genomen tolhek vlak voor het dorp niet vermeld.
|
|
Polderpeilen
Verder ontbraken volgens de burgemeester een watermolen in de polder Het Huis
te Hart en ook nog eens drie 'kleine watermolens tot het droogmalen van boerenplaatsen'
in de Te Veenwaarts buiten den molen polder (thans Kerkeindse polder) 3). Laatstgenoemde
polder was de enige 'afdeling' van Westbroek waarvoor een polderpeil was genoteerd.
'Hoe zit dat in de andere polders van Westbroek', zo vroeg Lagerwey zich af,
'en in de verschillende afdelingen van Achttienhoven, waar voor de hele gemeente
eveneens slechts één polderpeil was vermeld. En waarom is het
polderpeil van Te Veenwaarts (-0,74 Amsterdams Peil) lager dan dat van de Nieuwe
polder te Veenwaarts van buurgemeente Maarsseveen (op de kaart aangeduid als
Nieuwe polder te Veldwaarts; -0,72 AP). Westbroek zou leeglopen als er geen
kades zouden zijn met de omringende polders, dus dan moet in die polders het
peil lager zijn'. Overigens waren die kades ook niet volledig ingetekend.
Burgemeester Lagerwey merkte tenslotte nog op dat er geen schut stond aan de
zuidoostzijde van (het Achttienhovense deel van) de Kooidijk, zoals ten onrechte
op de kaart vermeld..
De Bilt en Maartensdijk
De op het landgoed Het Klooster wonende Biltse burgemeester F.H. Spengler had
drie opmerkingen. Allereerst lag de Sint Jacob steeg volgens hem op de kaart
te ver naar het oosten (figuur 1). Hij zou moeten uitkomen op de straatweg (thans
Utrechtseweg) naast het huis van de tolgaarder in de holle Bilt en tegenover
de Visserssteeg. Daarnaast waren de in het landgoed Beerschoten aangegeven wegen
er vroeger mogelijk wel geweest, maar inmiddels verdwenen.
Tenslotte vond hij het aangeven van wegen 'op de heide', het gebied ten noorden
van de Groenekanseweg, geen goed idee. Het betrof vervallen wegen en wegen op
particulier terrein. Een provinciekaart zou alleen openbare wegen moeten bevatten,
aldus Spengler. Hij voegde een schets bij waarop alleen de wegen waren aangegeven
die volgens hem opgenomen moesten worden; die tekening is helaas echter verloren
gegaan of zoek.
De Biltse burgemeester was minder precies met de formulering en de spelling
van straatnamen dan zijn collega van Westbroek en Achttienhoven. Zo gebruikt
hij de aanduiding Groene Kansche weg zonder aan te dringen op een correctie
in de kaart, waar Groene Kansche Dijk werd gebruikt. Ook de spelling van 'Loogdijk'
in plaats van Looydijk zag hij kennelijk over het hoofd.
De aandacht van grootgrondbezitter F.N.M Eyck van Zuylichem, burgemeester van
de gemeente Maartensdijk, watergraaf van het gelijknamig waterschap en bewoner
van het landhuis Eyckenstein, ging eveneens vooral uit naar de bossen en landgoederen.
Net als zijn Biltse collega wilde hij de particuliere wegen, lanen en doorzichten
op de landgoederen niet opnemen of een beter onderscheid maken met de openbare
wegen. Hij pleitte er ook voor het 'oneindig aantal wegen' op de Hilversumse
en de Amersfoortse heide weg te laten en daar alleen de vrij toegankelijke wegen
en schapendriften weer te geven. Als dat niet zou gebeuren, voorzag hij in de
toekomst verwarring bij een mogelijke ontginning van die heidegebieden, waarbij
naar verwachting veel wegen en paden zouden sneuvelen.
|
|
|
Tweede druk
In de loop van 1857 beschikte de provincie over alle binnengekomen verbetersuggesties
en aanvullingen voor de provinciekaart. Het aantal correcties en mutaties was
zo groot dat werd besloten de kaart geheel opnieuw te laten tekenen en graveren.
Samensteller en tekenaar A.A. Nunnink, die de kosten van zijn bijdrage aan de
tweede druk aanvankelijk had begroot op honderd gulden, moest gezien de vele
correcties zijn offerte bijstellen naar 150 tot 175 gulden. Het opnieuw in koper
graveren van de kaart kostte 3000 gulden; als het slechts om enkele kleine wijzigingen
was gegaan, zou een bedrag van 300 tot 350 gulden hebben volstaan. De gehele,
ook nu weer uit vier bladen bestaande kaart moest klaar zij binnen drie jaar
na het afleveren van het eerste blad.
In 1862 was de klus geklaard; er waren 250 kaarten gedrukt 4). Het resultaat
(figuren 5-7) laat zien in welke mate de Hoofdingenieur van de Waterstaat en
de burgemeesters hebben bijgedragen aan het eindresultaat.
Het resultaat
Dat de suggesties van de Hoofdingenieur alle verwerkt zouden worden, hoeft geen
verwondering te wekken. Wel valt op dat het Karnemelks pad in Hollandse Rading
op de versie uit 1850 tegenwoordig Karnemelksweg heet, terwijl de 'verbeterde'
positie zoals weergegeven in de herdruk van 1862 nu bekend staat als Vuurse
Dreef.
De burgemeesters hadden minder eer van hun werk. Vooral burgemeester Spengler
van De Bilt moet met lede ogen hebben aangezien dat geen van zijn opmerkingen
werd gehonoreerd. De Sint Jacob steeg ligt nog op dezelfde plaats (figuur 5)
en het aantal niet openbaar toegankelijke paden dat is aangegeven op Beerschoten
is alleen maar toegenomen.
Burgemeester Eyck van Maartensdijk zag een enkel pad op privéterrein
van de kaart verdwijnen, maar het aantal wegen op de heiden van Hilversum en
Amersfoort bleef onveranderd. Collega Lagerwey van Westbroek en Achttienhoven,
die bij het verschijnen van de kaart inmiddels burgemeester-af was, had meer
succes. Voor een deel waren zijn correcties ook al voorgesteld door de Hoofdingenieur
van de Waterstaat, maar het weergeven van de verharding van de Kerkeindsche
Vaartdijk en het daarop aanwezige tolhek kon hij op zijn conto schrijven, evenals
het toevoegen van de molen in de polder Het Huis te Hart en het weglaten van
het niet-bestaande schut op de Kooidijk. De verbeterde straatnamen haalden de
kaart echter niet. Ook zijn verhandeling over polderpeilen en kaden bleek aan
dovemansoren gericht.
|
|
Meer wijzigingen
Het aantal verschillen tussen de oorspronkelijke uitgave en de tweede druk is
groter dan je op grond van het voorgaande zou verwachten. Kennelijk is er meer
informatie verzameld om tot een zo accuraat en actueel mogelijke herdruk te
komen. Zo is op de kaart uit 1862 al de spoorlijn van Utrecht naar Amersfoort
in aanleg te zien die in 1863 in gebruik zou worden genomen (figuur 5; vergelijk
met figuur 1); ook het station van De Bilt is erop ingetekend (niet afgebeeld).
Op dezelfde figuur zien we dat bij het Vossegat duidelijker is aangegeven dat
het om een fort gaat. De weg van Utrecht naar Blauwkapel is niet bestraat, zoals
aanvankelijk in de bedoeling lag, maar uitgevoerd als grindweg. Op de kaart
is de markering van de weg daaraan aangepast en is het woord straatweg verwijderd.
Bij vergelijking van figuur 7 met figuur 4 vallen verscheidene aanvullingen
op. Zo stonden er op de kaart van 1850 geen bruggen; in 1862 zien we bruggen
direct ten oosten van fort Blauwkapel (buiten beeld), aan de westkant van de
Nieuwe Wetering, drie bij de Achterwetering (thans Achterweteringseweg) en een
bij Achttienhoven. Nieuw is ook de weergave van de korenmolen van Achttienhoven,
destijds nog niet de Kraai maar de Cort-hoefse molen of de molen van Alphen.
In Westbroek is het schut in de Kerkeindse vaart vlak bij het dorp erbij gekomen.
Een bosperceel in Hollandse Rading bij de knik in de gemeente- en provinciegrens
is komen te vervallen.
Verder heeft het kaartgebied buiten de provinciegrenzen in de nieuwe uitgave
meer aandacht gekregen. Daardoor staat onder andere de tol in Hilversum tussen
die grens en de Noodweg op de vernieuwde kaart.
Voetnoten
1. Kaart van de Provincie Utrecht, vervaardigd op last van: de Edel Groot Achtbare
Heeren Staten van dat gewest, en ondere toezicht van J.H. Kips, voormalig Ingenieur
Verificateur van het Kadaster des Rijks en van de Provincie Utrecht. Zamengesteld
en geteekend door A.A. Nunnink. Vier bladen, 1850. Archief Eemland, kaartnummers
1001-483 (blad 1, noordwest, linksboven), 1001-455 (blad 2, noordoost, rechtsboven,
met titel), 1001-482 (blad 3, zuidwest, linksonder), 1001-481 (blad 4, zuidoost,
rechtsonder, met legenda).
Tevens: Universiteitsbibliotheek Utrecht Kaart *Blonk* UTR-11a-d en
Beeldbank Regionaal Historisch Centrum Rijnstreek en Lopikerwaard, fotonummers
A0366_A t/m D en A1176.
2. Het Utrechts Archief, toegangsnr. 79, inv.nr. 3661.
3. Het aantal molens in Westbroek ten noorden van de Kerkdijk bedraagt volgens
de burgemeester 4 en volgens de Hoofdingenieur van de Waterstaat 3. De kadasterkaart
uit 1832 toont er drie. Topografische kaarten (topotijdreis.nl) tonen er in
die periode drie (1850), vier (1881) of vijf (1873). De provinciekaart van Van
Druten uit 1882 (Universiteitsbibliotheek Utrecht, Kaart *Blonk* UTR-12c) toont
er vijf.
4. Zie besluiten van gedeputeerde Staten van 6 november 1862 No 8 en 24 december
1862 No 9, Het Utrechts Archief toegangsnr. 79, inv.nrs. 954 en 956.
5. Kaart van de Provincie Utrecht in vier bladen, herziene uitgave, bijgewerkt
door G.D. Wijndels de Jongh, 1862. Het Utrechts Archief, toegangsnr. 80, inv.nrs
30-33.