IJzel en ijsregen buitenbeentjes


Kees Floor, KNMI Meteorologische Opleidingen; verschenen in Meteorologica december 1995

Water kent in de dampkring vele verschijningsvormen. Een aantal daarvan besprak Marlies Philippa destijds onder de kop 'Bevroren neerslag' in Onze Taal van april 1991. De schrijfster noemt: sneeuw, hagel, ijzel, ijsregen, onderkoelde regen, rijp en witte dauw. De titel van haar bijdrage suggereert dat het hier gaat om zeven soorten bevroren neerslag. Mijns inziens is van deze zeven alleen ijsregen bevroren neerslag; in alle andere gevallen dekt de vlag de lading niet.

Om te kunnen spreken van bevroren neerslag moet zijn voldaan aan ten minste twee eisen:

1. het moet gaan om neerslag

2. de neerslag moet bevroren zijn.

Rijp en witte dauw voldoen niet aan de eerste voorwaarde. Zo gaat het in de gevallen dat het KNMI in zijn verwachting de kans op neerslag aangeeft meestal om regen, motregen, sneeuw en hagel, nooit om dauw of rijp. 'Van Dale' ondersteunt de KNMI-praktijk en noemt neerslag 'een collectieve benaming voor regen, sneeuw en hagel'. 'Koenen' maakt nog weer duidelijker waarom bij rijp en (witte) dauw niet van neerslag gesproken kan worden: 'water dat in vaste of vloeibare toestand op de aarde valt, inz. regen, sneeuw en hagel'. Rijp en dauw vallen nu eenmaal niet als vaste stof of vloeistof uit de hemel; ze vormen zich in koude nachten uit het teveel aan waterdamp in de omringende, afgekoelde lucht. Witte dauw is niets anders dan bevroren dauw (met een rijplaagje, zie verderop) en dus evenmin neerslag. (Overigens is het aannemelijk dat het woord neerslag vroeger een ruimere betekenis had dan nu, gezien de vermelding in 'Koenen-Endepols', negende druk, 1951: 'vochtigheid, die uit de dampkring op aarde nederslaat: regen, sneeuw, hagel, dauw, rijp.')

Ook ijzel voldoet niet aan de eerste eis. Hij valt niet op de aarde, maar ontstaat op het moment dat neerslag, meestal regen, in aanraking komt met een ijskoud aardoppervlak of met tot onder het vriespunt afgekoelde voorwerpen die daaraan vast zitten, zoals bomen, auto's, lichtmasten enzovoort. Daarbij vormt zich gewoonlijk een dun ijslaagje. In plaats van uit regen of onderkoelde regen kan zo'n ijslaagje ook optreden bij ijsregen. Het verschil tussen neerslag die tijdens de val bevriest, zoals ijsregen, en neerslag die bevriest op het moment dat de val eindigt, zoals bij de vorming van ijzel, lijkt misschien te klein om in het ene geval wél van bevroren neerslag te spreken en in het andere geval níet. Wanneer we afzien van het feit dat ijzel geen neerslag is en hem als 'bevroren neerslag' zouden opvatten, zou het gebruik van 'bevroren' echter afwijken van het gebruik elders. Als ijzel ontdooit ontstaat namelijk geen vloeibare neerslag; er blijft 'gewoon' vloeibaar water over, dat bijvoorbeeld op de weg ligt of van een boom afdruipt. In andere gevallen waarin het woord bevroren wordt gebruikt hebben bevriezen en ontdooien geen invloed op de naam van de stof of van het voorwerp waar het over gaat. Bevroren water is ijs en wordt na ontdooien weer water, bevroren cola die ontdooit blijft cola en zelfs bevroren ledematen blijven ondanks eventueel opgelopen beschadigingen wat ze waren.

Van de vier overgebleven verschijningsvormen van water voldoen de meeste niet aan de tweede eis. Het duidelijkst is dat bij onderkoelde regen, een neerslagvorm die bestaat uit vloeibaar water met een temperatuur onder nul, maar waarbij desondanks nog geen bevriezing is opgetreden. Ook bij sneeuw kan men echter onmogelijk spreken van bevroren neerslag, neerslag die door vorst vast geworden is ('Van Dale'). Sneeuw vormt zich namelijk uit waterdamp, die in een wolk direct is overgegaan in ijs en die verder aangroeit door meer waterdamp naar zich toe te trekken. Er treedt geen overgang op van vloeibaar naar vast en er vindt geen wijziging plaats die deze neerslagvorm ondergaat door vorst. Sneeuw hoort dus niet in het rijtje met 'bevroren neerslag' thuis.

Hagel zou ik evenmin 'bevroren neerslag' willen noemen. Hagel ontstaat als neerslagelementen in een buienwolk tijdens de op en neergaande luchtbewegingen waardoor ze worden meegevoerd nu eens in lucht rondzweven met een temperatuur boven nul, dan weer in lucht met een temperatuur onder het vriespunt. Het afwisselend bevriezen en ontdooien is essentieel voor de vorming van hagel. Men zou hagel zelfs met hetzelfde recht 'ontdooide neerslag' kunnen noemen, al ben ik daar geen voorstander van; het ontdooien is namelijk even belangrijk bij de vorming van hagel als het bevriezen. Dit bevriezen is hier niet iets wat de neerslag zo maar overkomt, in tegenstelling tot wat bij de vorming van bevroren frisdrank of bevroren tenen het geval is. Hagel is in dit opzicht meer te vergelijken met bijvoorbeeld consumptieijs, waarvan men ook niet gauw zal zeggen dat het bevroren is.

Wanneer men het eens is over wat neerslag is en wat niet, zijn de problemen die het gebruik van 'bevroren' neerslag met zich meebrengen te omzeilen door het over 'vaste' neerslag te hebben.

Het artikel 'Bevroren neerslag' bevat ook een opmerking over zwart en wit ijs. Zwart ijs krijgt een negatieve klank toegedicht: lelijk, donker en verraderlijk. Wit ijs daarentegen blijkt mooi gevonden te worden. In Nederland is de uitdrukking zwart ijs bekend in schaatskringen; het heeft daar zeker geen ongunstige betekenis, want je kunt er prima op schaatsen. IJs is 'zwart' als het ontstaat uit vloeibaar water en er tijdens het bevriezen weinig lucht in het ijs blijft zitten. In feite is het ijs niet zwart maar doorzichtig; de donkere ondergrond die door het ijs heen zichtbaar is geeft het ijs zijn zwarte tint. Wit ijs bevat veel lucht of luchtbelletjes. IJs dat zich direct uit waterdamp vormt, zoals rijp en sneeuw, bevat veel lucht en is dus altijd wit. De witte 'kleur' wordt veroorzaakt door de verstrooiing van op het ijs vallend licht door de lucht in het ijs. Als witte dauw niet meer zou zijn dan bevroren dauw zou het anders heten; de witte tint ontstaat door rijpafzetting op de bevroren dauwdruppels.