Blijvend van nut voor weerliefhebbers

Kees Floor, Zenit mei 2005. Laatst gewijzigd: 9 september 2008 (nieuwe afbeeldingen).

Wolken vormen een vertrouwd beeld aan de hemel. Sommige zijn ronduit saai, andere vertonen schitterende vormen. Allemaal beschikken ze over prachtige, Latijns aandoende namen, die zijn terug te voeren op het werk van de Engelse apotheker Luke Howard. De uiteindelijke versie van de wolkenclassificatie heeft meer dan een eeuw dienst gedaan. Het belang ervan neemt nu snel af, maar voor veel weerliefhebbers blijft het de kapstok waaraan zij de gevarieerde verschijnselen aan de wolkenhemel kunnen ophangen.

Howard hield zich al in de 18e eeuw bezig met bewolking. Hij keek naar de hemel en zag dat de wolken voortdurend aan veranderingen onderhevig waren. Gefascineerd door wat hij waarnam, ontwikkelde hij een systeem waarin hij zijn waarnemingen kon onderbrengen. Kort na de eeuwwisseling, in 1802, kwam hij ermee naar buiten. Kennelijk was de tijd toen rijp voor een dergelijke aanpak. Eerdat jaar kwam de Fransman Jean-Baptiste Lamarck namelijk al met een indeling van wolken, maar daarvan is later niets meer vernomen.
Howard brengt in zijn wél succesvolle wolkenclassificatie een onderscheid aan tussen gelaagde bewolking, opbollende bewolking en bewolking met een meer vezelachtige structuur. Ook combinaties van deze verschillende wolkentypen waren volgens hem mogelijk. Bij het benoemen van de wolkentypen viel hij terug op het Latijn. Zo werden gelaagd, opbollend en vezelachtig vervangen door respectievelijk stratus, cumulus en cirrus. Op die manier hoopte hij het wereldwijde wetenschappelijk gebruik van zijn indeling te bevorderen, waarin hij dus is geslaagd. Lamarck had zijn indeling alleen in het Frans gepubliceerd, waardoor ze elders niet kon aanslaan. De Zweedse bioloog Linnaeus was Howard voorgegaan in het gebruik van Latijn voor classificatieschema's of taxonomieën.

Bij de wolkenindeling let men op de hoogte van de wolken (hoog, middelbaar of laag) en op de vorm (gelaagd/stratiform of vertikaal ontwikkeld).
Op die manier worden drie wolkenetages (hoog, middelbaar en laag), vier wolkenfamilies (hoge, middelbare en lage bewolking en stapelwolken) en tien wolkengeslachten onderscheiden. Mist is een vorm van stratus en telt niet afzonderlijk mee
. De eerste aanzet tot de wolkenclassificatie werd gegeven door de Engelsman Luke Howard.

Wereldwijd in gebruik
Later in de 19e eeuw werd Howard's opzet door de meteorologen Hugo Hildebrand Hildebrandsson uit Zweden en Ralph Abercromby uit Groot Brittannië verder ontwikkeld en uitgebreid. De indeling werd definitief vastgesteld en aangenomen op meteorologische conferenties in 1891 en 1894. Twee jaar later verscheen de eerste uitgave van de Internationale Wolkenatlas, waarin genant genoeg de naam van Howard ontbrak.
In de uiteindelijke wolkenclassificatie, die nog steeds wordt gebruikt, is een vierde element toegevoegd: de hoogte waarop de onderkant van de bewolking zich bevindt (zie diagram). De vezelachtige bewolking zit het hoogst; Latijnse namen van hoge bewolking beginnen daardoor steeds met cirr-. Bewolking op middelbaar niveau kreeg een aan het Latijn ontleend voorvoegsel alto-. Daardoor is voor de derde categorie, de lagere bewolking, geen voorvoegsel meer nodig.
De zo ontwikkelde classificatie levert uiteindelijk tien zogeheten 'wolkengeslachten' op. De foto's geven een voorbeeld; de bijschriften bevatten meer informatie over de verschillende wolkengeslachten.

Afnemend belang
De wolkenclassificatie die hier is beschreven, wordt al sinds jaar en dag gebruikt door de meteorologische gemeenschap in weerrapporten en op weerkaarten. Voor de tijd van weersatellieten, luchtvaart, radar en weerballonnen met radiosondes, was bewolking het enige handvat om iets te weten te komen over de processen die zich in de atmosfeer afspelen op de hoogte waar ze zich bevindt. Gaandeweg verliezen de wolkengeslachten echter terrein. De computermodellen van de atmosfeer waarop de meeste weersverwachtingen gebaseerd zijn, maken wel onderscheid tussen gelaagde bewolking en stapelwolken, maar negeren de verdere nuanceringen die Howard en zijn opvolgers aanbrachten. De meeste gebruikers zijn vooral geïnteresseerd in de hoeveelheid zon. De luchtvaart kijkt alleen naar eventuele gevaren of ongemakken, meestal samenhangend met mist of stratus en met sterk ontwikkelde stapelwolken of met buien. Automatische weerstations weten zich ook geen raad met Howard's classificatie, al rapporteren ze tegenwoordig wel de bedekkingsgraad en de hoogte van de wolkenbasis. De meest recente editie van de 'officiële' Nederlandstalige wolkenatlas is vijfentwintig jaar oud; een herdruk wordt niet overwogen. De rol van het klassieke boekwerkje wordt meer en meer overgenomen door internetversies; het intypen van 'wolkenatlas' op zoekmachine Google levert talrijke verwijzingen op.
De wolkenclassificatie heeft echter geruime tijd haar nut bewezen. Ook al neemt het beroepsmatig gebruik ervan af, ze blijft een bruikbaar kader bieden aan weerliefhebbers die willen genieten van de wisselende wolkenpracht.

Cumulus

1. Cumulus. treedt op in afzonderlijke wolken die zich in verticale richting ontwikkelen. De wolken hebben doorgaans scherpe en duidelijke randen. De bovenkant ziet er soms uit als een 'bloemkool'; vandaar dat sommige stapelwolken ook wel bloemkoolwolken genoemd worden. Doordat cumuluswolken boven land in de meeste gevallen overdag ontstaan, worden ze van opzij beschenen door de zon en zijn ze tegen een heldere achtergrond vaak verblindend wit. De onderzijde is donkerder doordat deze zich bevindt aan de schaduwzijde van de wolk. De wolkenbasis ligt tussen het aardoppervlak en ongeveer 2200 m. hoogte. Soms heeft cumulus een wat meer gerafeld uiterlijk, bijvoorbeeld doordat er wat meer wind aanwezig is op de hoogte waarop de bewolking ontstaan is. Kleinere cumuluswolken noemt men ook wel 'mooiweerwolken', omdat ze zich voordoen bij zonnig en helder weer. Als ze zich verder ontwikkelen of uitspreiden in horizontale richting, is het met de zon gedaan. Regen valt er echter pas als de cumulus verder doorgroeit tot een cumulonimbus. (meer beelden)

2. Cumulonimbus ontstaat als een cumuluswolk zich verder verticaal ontwikkelt en daarbij het niveau bereikt waarbij zich boven in de wolk ijskristallen vormen. De buienwolk is meestal donker van onderen en van boven vezelachtig of streperig, vaak in de vorm van een aambeeld. Het aambeeld is niet altijd te zien; soms is er gelaagde bewolking die de bovenkant van de cumulonimbus aan het zicht onttrekt. Uit cumulonimbi valt regen, sneeuw of hagel; valstrepen onder de wolk geven daarvoor soms een aanwijzing. Afhankelijk van het type neerslag is een buienwolk een regen-, sneeuw-, hagel- en onweersbui. De wolkenbasis bevindt zich, net als bij de cumulus, tussen het aardoppervlak en 2200 m.; de toppen kunnen met name in de zomermaanden, reiken tot 15 km of meer. (meer beelden)

3. Stratocumulus is de meest gangbare wolkensoort in West-Europa; toch is er geen Nederlandse naam voor. Stratocumulus bestaat uit één wolkenlaag waarin vrijwel altijd donkere en lichtere gedeelten afwisselend voorkomen. Soms zijn de elementen met elkaar versmolten en vormen dan een gesloten wolkenlaag. Hoewel deze wolken overwegend uit waterdruppels bestaan, kan het voorkomen dat de randen rafelig zijn. Neerslag valt er alleen als de stratocumuluslaag dik genoeg is; de wolk heeft dan een donkergrijze tint. (meer beelden)

4. Bij Altocumulus wisselen openingen en wolkenelementen elkaar vaak op regelmatige wijze af. De randen zijn meestal gerafeld en de wolkenelementen hebben enige verticale ontwikkeling. Altocumuluswolken met deze kenmerken worden ook vaak 'schapenwolken' genoemd. Andere soorten van altocumulus (niet afgebeeld) hebben een lens- of amandelvorm. Is in de wolkenlaag een rij van torens of losse elementen te onderscheiden in de vorm van fel witte vlokken, dan wordt deze bewolking als voorbode van onweer gezien. Altocumulus bestaat doorgaans uit waterdruppels, behalve bij zeer lage temperaturen; dan bevat de wolk ook ijskristallen. De wolkenbasis ligt hoger dan bij de stapelwolken en bevindt zich tussen 2200 en 5500 m. (meer beelden)

5. Cirrocumulus zit vrij hoog, namelijk boven de 5500 m. Daardoor bevatten deze 'kleine schapenwolken' uitsluitend ijskristallen. Door de grote afstand tot het aardoppervlak zijn de afzonderlijke wolkenelementen voor het oog zéér klein. Ze zijn wel vaak - net als bij altocumulus trouwens - regelmatig gerangschikt aan de hemel. De helwitte cirrocumulus geeft de hemel doorgaans een fraai uiterlijk. Zoals de naam ook al aangeeft, is er een zekere verticale ontwikkeling waar te nemen bij deze wolken

6. Stratus komt hoofdzakelijk voor in de alleronderste laag van de dampkring dicht bij het aardoppervlak. Soms zelfs bevindt de basis zich op de bodem en is het mistig. Doordat stratus laag zit, bevat deze bewolking meestal uitsluitend waterdruppeltjes. Alleen als de temperatuur in de wintermaanden ver beneden het vriespunt ligt, bevat de wolk soms ijs. In het gelaagde, grauwe wolkendek valt vrijwel geen structuur te ontdekken. In het algemeen geldt: hoe donkerder de wolk, des te groter de kans op wat nattigheid. Veel valt er niet uit; het zal hoofdzakelijk licht motregenen, of - in de winter - motsneeuwen. Soms is de bewolking zo dun dat de zon erdoorheen te zien is; neerslag is dan uitgesloten. (meer beelden)

7. Cirrostratus ziet er meestal uit als een doorzichtige, witachtige, egale wolkensluier; vandaar de Nederlandse naam 'melklucht'. De bewolking zit op meer dan 5 km. hoogte en bevat daardoor alleen ijskristallen. Vaak zijn fraaie, kleurige lichtverschijnselen zichtbaar, zogeheten halo's, waarvan de bekendste variant een kring om de zon of maan is. Doordat cirrostratus erg dun is, kan zo'n kring soms de enige aanwijzing zijn voor de aanwezigheid van cirrostratus.

8. Altostratus is een egaal, gelaagd, grijs wolkendek. De bewolking bevat al dan niet onderkoelde waterdruppels en/of sneeuwkristallen.Vaak is er een streperige structuur te onderkennen. Als de bewolking begint binnen te drijven, zijn sommige gedeelten van de altostratus dun genoeg om nog de positie van de zon te kunnen bepalen. Na verloop van tijd wordt de wolkenlaag meestal dikker en verdwijnt de zon. De wolkenbasis bevindt zich tussen 2200 en 5500 m.

9. Nimbostratus is donker en grauw. De randen zijn vaag of ontbreken geheel. Er valt onafgebroken regen of sneeuw uit. De wolkenlaag is zo dik dat de zon erdoorheen niet zichtbaar is. De bewolking bevat al dan niet onderkoelde wolkendruppels, regendruppels, ijskristallen en sneeuwvlokken. Vaak zijn onder het wolkendek gelijktijdig nog wolkenflarden aanwezig die snel van vorm veranderen. Hoe dikker de bewolking, des te meer neerslag eruit valt. Bij grote hoeveelheden kan de wolkenbasis zich rond de 200-500m. bevinden; als er weinig regen uit valt zo rond de 1500-2000m. Nimbostratus heeft een lagere wolkenbasis dan altostratus en is vele malen donkerder van tint.

 

10. Cirrus bevindt zich boven 5 km. hoogte en bevat uitsluitend ijskristallen. De bewolking heeft meestal de vorm van fijne witte draden of smalle banden. Cirrus wordt gekenmerkt door een vezelachtige structuur en een tint van zijdeglans. Doordat er op de hoogte waarop deze wolk voorkomt, vaak veel wind staat (soms tot wel 75 m/s), wordt de bewolking en de lichte sneeuw die eruit valt maar de grond nooit bereikt, uitgewaaierd over de hemel. (meer beelden)