|
9.1 Inleiding
De
hemel toont vrijwel elk moment weer een andere aanblik. De bewolking is voortdurend
aan verandering onderhevig. Wolken komen dan ook voor in talrijke, verschillende
vormen. Ze vormen een afspiegeling van luchtstromingen in de atmosfeer en van
natuurkundige processen die daarin plaatsvinden. Zo is bijvoorbeeld direct uit
het uiterlijk van een wolk af te leiden of hij vloeibaar water bevat of ijskristallen.
We kunnen verschillende wolkentypen onderscheiden door te letten op hun kenmerken.
Zo zijn er wolken die in de hoogte (verticaal) lijken te groeien terwijl andere
juist meer horizontaal uitgespreid zijn. Ook valt er uit sommige wolken neerslag,
terwijl dit bij andere wolken juist niet het geval is. In alle gevallen is de
stabiliteit van de atmosfeer van belang op de hoogte waar de bewolking voorkomt
of ontstaat.
Willen we bewolking gaan herkennen dan is het belangrijk om allereerst
naar het uiterlijk van de wolk te kijken. Dit uiterlijk is afhankelijk van een
aantal factoren.
- de samenstelling: water of ijs; zie 9.2.
- de horizontale
en verticale afmetingen van de wolk.
- de sterkte en de kleur van het licht
dat op de wolk valt. Schijnt het zonlicht tegen de zijkant, bovenkant of onderkant
van de wolk.
- de plaats van waaruit naar de wolk gekeken wordt. Zien we de
wolk vanaf de zijkant of staan we direct onder de wolk.
Voor het weerbeeld
spelen wolken een belangrijke rol of zijn ze zelfs bepalend. Zo brengen sommige
wolken langdurige neerslag terwijl bij andere wolken de zon nog goed zichtbaar
is. Wolken beïnvloeden ook de hoeveelheid zonnestraling die op het aardoppervlak
valt en de aardse uitstraling. Zo kan bewolking in winterse nachten een sterke
afkoeling van het aardoppervlak voorkomen en de kans op mist en/of gladheid verkleinen.
9.2
Samenstelling van wolken.
Een wolk bestaat uit een verzameling
van uiterst kleine waterdruppels, ijskristallen of - bij wolken met een grote
verticale ontwikkeling - een mengsel daarvan. Onder in zogeheten gemengde wolken
komen dan voornamelijk waterdruppeltjes voor, gevolgd door een laag met onderkoelde
druppeltjes, vervolgens een gemengde laag met zowel onderkoelde druppeltjes als
ijskristallen en tenslotte daarboven een laag met uitsluitend ijskristallen (zie
figuur verdeling deeltjes in wolk). Juist dit verschil in samenstelling van de
wolk geeft een heel ander uiterlijk aan de bewolking. Kijken we naar de temperatuurverdeling
waarbij deze samenstelling voorkomt, dan kan in het algemeen gezegd worden dat
in het gedeelte van de wolk waar de temperatuur boven nul graden Celsius is waterdruppels
voorkomen. Bij temperaturen tussen 0 en min12 graden Celsius bestaat de wolk uit
onderkoelde waterdruppeltjes. Bij een temperatuur lager dan min 12 graden neemt
het aantal ijskristallen in de wolk toe. In de laag tussen min 12 en min 23 graden
komen dan ook zowel onderkoelde waterdruppels alsook ijskristallen voor. Hoe lager
de temperatuur, des te groter is het percentage ijskristallen. Is de temperatuur
beneden de min 40 graden, dan bestaat de wolk uitsluitend uit ijskristallen.
| |
'Warme wolken' bestaan uit uitsluitend
vloeibaar water; in koude wolken komt daarnaast ook onderkoeld water voor en ijs.
(Zie ook animatie) |
Schets van een Cumulonimbuswolk door Luke
Howard. |
9.3 Wolkenclassificatie (cumuliforme en stratiforme bewolking)
Bij
de wolkenindeling let men op de hoogte van de wolken (hoog, middelbaar of laag)
en op de vorm (gelaagd/stratiform of vertikaal ontwikkeld). |
Op die manier worden drie wolkenetages
(hoog, middelbaar en laag), vier wolkenfamilies (hoge, middelbare en lage
bewolking en stapelwolken) en tien wolkengeslachten onderscheiden. Mist
is een vorm van stratus en telt niet afzonderlijk mee. Klik op de afbeelding
voor een vergroting.
| .
De eerste aanzet tot de wolkenclassificatie werd gegeven door de Engelsman Luke
Howard. |
Iedereen heeft wel eens naar de
hemel gekeken en de bewolking bestudeerd. Dit is niets nieuws want al vele eeuwen
kijken mensen geboeid naar het uiterlijk van de hemel. Bekend is dat zeelieden
en boeren de wolken gebruiken voor het verwachten van het (lokale) weer. Minder
bekend is dat de Engelse natuurkundige Luke Howard zich al in de 18e eeuw bezig
hield met wolken. Ook hij keek naar de lucht en zag dat de wolken voortdurend
aan veranderingen onderhevig waren. Gefascineerd door wat hij waarnam, onderzocht
hij of er een bepaalde structuur in te onderkennen was. Dat bleek inderdaad het
geval.
Allereerst ontdekte hij drie verschillen typen wolken:
-
gelaagde bewolking op een en hetzelfde niveau
- opbollende bewolking of stapelwolken
die zich meer in de hoogte leken te ontwikkelen en
- bewolking met een meer
vezelachtige structuur.
Ook combinaties van deze verschillende wolkentypen
waren volgens hem mogelijk. Maar nog kon hij niet alle wolken die hij waarnam,
indelen. De stap naar wolkenclassificatie maakte hij door de genoemde wolkentypen
te combineren met het uiterlijk, de samenstelling en hoogte van deze wolken. De
zo ontwikkelde classificatie leverde uiteindelijk 10 wolkengeslachten op. Deze
indeling wordt nog steeds wereldwijd gebruikt door de meteorologische diensten.
De naamgeving van de wolkengeslachten is in het Latijn omdat dit in de tijd van
Howard de voertaal was voor wetenschappelijke publicaties.
We zullen deze
wolkengeslachte achtereenvolgens beschrijven. Allereerst wordt bij de indeling
onderscheid gemaakt wordt tussen "gelaagde" bewolking en "stapelwolken".
Gelaagde bewolking wordt ook wel "stratiform" genoemd vanwege de vaak
grote horizontale uitgestrektheid van de wolk en gaan in de naamgeving vergezeld
van de term "stratus". Voorbeelden hiervan zijn Cirrostratus, Altostratus,
Nimbostratus en Stratus; deze bewolkingstypen zijn in het algemeen achtereenvolgens
zichtbaar tijdens de passage van een warmtefront.
Stapelwolken daarentegen
worden wel "cumuliforme" bewolking genoemd omdat dit type bewolking
zich hoofdzakelijk in verticale richting uitstrekt; in de naamgeving is dit terug
te vinden in de term "cumulus" (ophoping). Wolkennamen met cumulus erin
zijn bijvoorbeeld: Cumulus, Cumulonimbus, Altocumulus en Cirrocumulus.
Het wolkenklassificatiesysteem van Howard werd in Nederland geïntroduceerd door de meteoroloog en fysisch geograaf F.W.C. Krecke.
Cumulus (CU)
Stapelwolken, Wimmenmmer Duinen. |
Deze afzonderlijke wolken hebben vaak scherpe en duidelijke randen en ontwikkelen zich in verticale richting. De bovenkant van deze bewolking ziet er soms uit als een "bloemkool"; dit uiterlijk wordt veroorzaakt snelheidsverschillen tussen de stijgbewegingen in de wolk. Doordat cumuluswolken boven land in de meeste gevallen overdag ontstaan worden ze beschenen door de zon en zijn ze tegen een heldere achtergrond vaak verblindend wit. Daarentegen is de onderzijde donkerder doordat het zonlicht in de wolk verstrooid en geabsorbeerd wordt door de aanwezige waterdruppels. De hoogte waarop deze wolk voorkomt (en in de weerkunde gaat het dan over de wolkenbasis), is tussen het aardoppervlak en circa 2200 m. Soms heeft cumulus een wat meer gerafeld uiterlijk, bijvoorbeeld doordat er wat meer wind aanwezig is op de hoogte waarop de bewolking ontstaan is. Kleinere cumuluswolken noemt men ook wel 'mooiweerwolken', omdat ze zich ontwikkkelen bij zonnig en helder weer. Als ze zich verder ontwikkelen of uitspreiden in horizontale richting, is het met de zon gedaan. Regen valt er echter pas als de cumulus verder doorgroeit tot een cumuloniombus. (meer beelden)
Bui, Wimmenummer Duinen, Egmond. |
Als een cumuluswolk door verregaande onstabiliteit zich verder verticaal ontwikkelt en daarbij het niveau bereikt waarbij de temperatuur en de vrieskernen de waterdruppels boven in de wolk doen overgaan in ijskristallen, ontstaat de cumulonimbuswolk. Deze heeft in de meeste gevallen aan de basis een donker uiterlijk en bezit aan de bovenzijnde een vezelachtige of streperige structuur, vaak in de vorm van een aambeeld. Uit cumulonimbi valt neersleg; valstrepen onder de wolk geven daarvoor soms een aanwijzing. De bovengenoemde uiterlijke kenmerken zijn niet waar te nemen als er een egaal (donker)grijs wolkendek is waaruit buiige neerslag valt. In dat geval wordt de cumulonimbuswolk aan het zicht onttrokken door aanwezige altostratus- of nimbostratusbewolking. De hoogte waarop deze wolk voorkomt (en in de weerkunde gaat het dan zoals gezegd over de wolkenbasis) is tussen het aardoppervlak en circa 2200 m.; de toppen daarentegen bereiken altijd het niveau waarop ijskristallen aanwezig zijn en kunnen met name in de zomermaanden, reiken tot 20 km of meer. Veel meer over cumulonimbuswolken is te vinden in het volgende hoofdstuk. (Meer beelden)
Stratocumulus, Egmond aan Zee.. |
Deze bewolking is de meest voorkomende
in West-Europa en bestaat uit één wolkenlaag waarin vrijwel altijd
donkere en lichtere gedeelten afwisselend voorkomen. Soms zijn de elementen met
elkaar versmolten en vormen dan een gesloten wolkenlaag. Hoewel deze wolken overwegend
uit waterdruppels bestaan, kan het voorkomen dat de randen rafelig zijn. Neerslag
zal uit deze bewolking alleen kunnen vallen als het een voldoende dikke laag is,
waarbij dan het uiterlijk van de wolk donkergrijs zal zijn.
Stratocumulusbewolking
kan ontstaan als bijvoorbeeld een mistlaag oplost aan het aardoppervlak, eerst
overgaat in stratus (zie verderop), waarna het lijkt alsof de wolkenbasis verder
stijgt. De hierbij aanwezige turbulentie zorgt dan voor enige mate van onstabiliteit.
Deze bewolking komt ook vaak voor als aan het eind van de dag de onstabiliteit
afneemt en daardoor de wolkentoppen van de in de loop van de dag ontstane cumuluswolken
inzakken en de wolkenbasis dan wat uitspreidt. (Meer
beelden).
Altocumulus, De Bilt. | Altocumulus, Ketelmeer. |
Bij deze wolken wisselen
openingen en wolkenelementen elkaar vaak op regelmatige wijze af. De randen zijn
meestal gerafeld en de wolken hebben enige verticale ontwikkeling. Altocumuluswolken
met bovenstaande kenmerken worden ook vaak "schapenwolken" genoemd.
Andere soorten van altocumulus zijn de wolken die meer een lens- of amandelvormig
uiterlijk hebben. Is in de wolkenlaag een rij van torens of losse elementen in
de vorm van (fel witte) vlokken te onderscheiden, dan is deze bewolking als goede
voorspeller van onweer te gebruiken, meestal binnen 24 uur. Altocumulusbewolking
bestaat doorgaans uit waterdruppels, behalve in die gevallen waarin de temperatuur
zeer lage waarden bereikt en de wolk daardoor ook ijskristallen bevat.
De
altocumuluswolk ontstaat als gevolg van onstabiliteit en/of turbulentie op een
niveau tussen 2200 en 5500 m., bijvoorbeeld doordat er sterke verschillen in windrichting
en/of snelheid aanwezig zijn tussen twee aangrenzende niveaus. Een andere ontstaansoorzaak
kan zijn dat bewolking van het geslacht altostratus of nimbostratus overgaat in
altocumulusbewolking.(Meer beelden).
Cirrocumulus, Leerdam. |
Cirrocumulus, Wimmenum. |
Cirrocumulusbewolking
zit vrij hoog, namelijk boven de 5500 m.; daardoor bestaat deze volledig uit ijskristallen.
Door de grote afstand tot het aardoppervlak zijn de afzonderlijke elementen alleen
zéér klein waar te nemen. De elementen zijn wel vaak (evenals Altocumulus)
regelmatig gerangschikt aan de hemel. Deze helwitte wolken geven de hemel vaak
een fraai uiterlijk. Zoals de naam ook al aangeeft, is er verticale ontwikkeling
waar te nemen bij deze wolken. Ze ontstaan dan ook als gevolg van wrijvingseffecten
nabij een (verticaal) golvend warmtefrontvlak. In de stijgende luchtbeweging zal
de bewolking ontstaan en in de dalende luchtbeweging zal deze aan oplossing onderhevig
zijn.
Ook kan deze bewolking ontstaan in bergachtige gebieden waarbij aan
de lijzijde hiervan in de bovenlucht een golvend patroon waar te nemen is.
Stratus (ST)
Stratus, Markdal, Galder. | Stratus, Groenekan. | Stratus, Camperduin. |
Deze wolken komen hoofdzakelijk voor nabij het aardoppervlak. Soms zelfs bevindt de basis zich op het aardoppervlak en is er mist. Doordat deze bewolking dicht bij het aardoppervlak voorkomt, bestaat ze meestal uit waterdruppeltjes. Alleen als de temperatuur in de wintermaanden ver beneden het vriespunt ligt, bestaat de wolk soms uit ijskristallen. Het uiterlijk van de wolk is een gelaagde grijs wolkendek waarin vrijwel geen structuur valt te ontdekken. In het algemeen geldt: hoe donkerder de wolk, des te groter de kans op wat neerslag. Veel valt er niet uit; het zal hoofdzakelijk licht motregenen, of - in de winter - motsneeuwen. Soms is de bewolking zo dun dat de zon door deze wolk heen te zien is; neerslag is dan uitgesloten. Het ontstaan van mist is in hoofdstuk 7 al aan bod gekomen; stratus kan ontstaan als de mist, als gevolg van opwarming van het aardoppervlak, optrekt. Stratus ontstaat ook als in mistsituaties de wind aantrekt, waardoor er menging van lucht plaatsvindt. Ook ontstaat stratus nabij het aardoppervlak (tot ongeveer 300 m. hoogte) als gevolg van het samenspel van verdamping en condensatie wanneer uit een dikke wolkenlaag neerslag valt door een minder vochtige luchtlaag. (Meer beelden)
Cirrostratus met kring om de zon, Bergen aan Zee. |
|
Cirrostratus met kring om de zon, Wimmenum.. |
Deze bewolking bezit
meestal het uiterlijk van een doorzichtige, witachtige, geheel egale wolkensluier.
Als gevolg van de hoogte waarop deze bewolking voorkomt, boven de 5 km, bestaat
zij volledig uit ijskristallen. Vaak zijn fraaie, kleurige lichtverschijnselen
zichtbaar (halo's) waarvan
de bekendste een kring om de zon of maan is. Doordat in sommige gevallen de cirrostratus
zo dun is, is deze kring vaak de enige aanwijzing dat er cirrostratusbewolking
aanwezig is.
De cirrostratusbewolking ontstaat doordat bij nadering van een
warmtefront de warme lucht opglijdt tegen een koudere luchtlaag en daardoor afkoelt.
Het vocht in de lucht condenseert en bevriest. Cirrostratus kan ook ontstaan als
het aambeeld van een cumulonimbus zich over de hemel uitspreidt.
Altostratus, Oosterschelde. | Altostratus, Camperduin. | Altostratus, De Bilt. |
Deze bewolking is
kenmerkend voor een naderend warmtefront; in hoofdstuk 12 wordt uitgebreid ingegaan
op warmtefronten. Altostratus bestaat hoofdzakelijk uit (onderkoelde) waterdruppels
en/of sneeuwkristallen. Het is een egaal gelaagd wolkendek met een grijs uiterlijk.
Vaak is er een streperige structuur in te herkennen. Als de bewolking begint binnen
te drijven, zijn sommige gedeelten van de altostratus dun genoeg om nog juist
de positie van de zon er vaag doorheen te kunnen waarnemen. Later wordt de wolkenlaag
dikker en is deze niet meer zichtbaar. In altostratusbewolking komen géén
haloverschijnselen voor.
De altostratusbewolking ontstaat bij een naderend
warmtefront waarbij de cirrostratusbewolking dikker wordt en de basis lager komt
te liggen. De wolkenbasis
van de altostratus daalt dan van maximaal 5500
m. naar soms slechts 2200 m. De altostratus is dan ook een voorbode van slechter
weer, doordat het, zoals aangegeven, samenhangt met de nadering van het warmtefront
van een depressie.
Nimbostratus, Maarsseveense Plassen, 8 februari 2007. |
Deze meestal donkergrijze bewolking heeft géén
of vage randen. Er valt onafgebroken regen of sneeuw uit. De wolkenlaag is zo
dik dat de zon niet door het wolkendek heen zichtbaar is. De bewolking bestaat
uit een mengeling van (onderkoelde) waterdruppels, regendruppels, sneeuwkristallen
en sneeuwvlokken. Vaak zijn gelijktijdig onder het wolkendek nog wolkenflarden
(stratus) aanwezig die snel van vorm veranderen. De hoogte waarop deze bewolking
voorkomt, is afhankelijk van de hoeveelheid neerslag die uit de bewolking valt.
Bij grote hoeveelheden kan de wolkenbasis zich rond de 200-500m..bevinden; als
er weinig regen uit valt zo rond de 1500-2000m. Deze bewolking vormt zich vaak
op het warmtefrontvlak wanneer het grondfront dicht in de buurt zit. Door de grote
neerslaghoeveelheid zal de wolkenbasis geleidelijk aan gaan zakken. Nimbostratus
heeft een lagere wolkenbasis dan altostratus en is vele malen donkerder van tint.
(Meer beelden).
Sluierbewolking, Persijnpolder, Groenekan. | Sluierbewolking (cirrus), Tortuguero, Costa Rica. |
Cirrusbewolking komt in verschillende vormen voor, onder andere in de vorm van
vliegtuigwolken. Doordat deze bewolking op grote hoogte voorkomt, boven 5 km,
bestaat zij volledig uit ijskristallen. Ze is meestal zichtbaar in de vorm van
fijne witte draden of smalle banden. De bewolking wordt gekenmerkt door de vezelachtige
structuur en een zijdeglans uiterlijk. Doordat er op de hoogte waarop deze wolk
voorkomt, vaak veel wind staat (soms tot wel 75 m/s) wordt de bewolking uitgespreid
over de hemel. In de nabijheid van frontvlakken zal dit dan zichtbaar worden doordat
aan de voorzijde de wolk een verdikking krijgt (in de vorm van een hockeystick).
Hiermee wordt dan een weersverandering aangekondigd. Ook kan in sommige gevallen
cirrusbewolking het bovenste restant zijn van een cumulonimbuswolk. (Meer
beelden)
niveau | wolkenbasis | wolkenbasis | geslacht | afkorting |
hoog | 5 - 13 km | > 16.500 voet | Cirrus | CI |
> 16.500 voet | Cirrocumulus | CC | ||
> 16.500 voet | Cirrostratus | CS | ||
middelbaar | 2 - 7 km | 6500 - 16.500 voet | Altocumulus | AC |
6500 - 16.500 voet | Altostratus | AS | ||
laag | 0 - 2 km | 1000 - 6500 voet | Stratocumulus | SC |
0 - 1200 voet | Stratus | ST | ||
500 - 5000 voet | Nimbostratus | NS | ||
verticaal | 0,3 - 2 km | 1000 - 6500 voet | Cumulus | CU |
1000 - 6500 voet | Cumulonimbus | CB |
Het grote belang van deze wolkenclassificatie is gelegen in het feit dat als meteorologen het over bijvoorbeeld altocumulus hebben, iedere meteoroloog zich daar een zelfde voorstelling van kan maken.
9.6
Bewolking op satellietbeelden
Een ander beeld van bewolking krijgen
we als we van bovenaf op de wolken kijken. Dit kan door gebruik te maken van meetgegevens
van satellieten; hieruit worden onder andere weerbeelden gemaakt. Men maakt daarbij
onderscheid tussen zichtbaarlichtbeelden en infraroodbeelden. Zichtbaarlichtbeelden
tonen zonlicht dat door bewolking of het aardoppervlak is weerkaatst; je kunt
de beelden direct vergelijken met wat je op een zwartwitfoto zou zien die is gemaakt
met een gewone fotocamera. Wolken reflecteren veel zonlicht en zijn dus wit op
dit type satellietbeelden. Infraroodbeelden kun je vergelijken met wat je ziet
als je met een nachtkijker van bovenaf naar de atmosfeer kijkt. In feite komt
elke grijstint overeen met een andere temperatuur. Het beeld is zo gemaakt dat
koude objecten (hoge wolken) wit zijn en warme objecten (het aardoppervlak) zwart.
Hieronder twee voorbeelden van zowel een zichtbaarlichtbeeld als van een infraroodbeeld
van hetzelfde tijdstip, waarop duidelijk een zone met bewolking is waar te nemen.
Op het zichtbaarlichtbeeld zijn verschillende grijstinten zichtbaar,
welke afhankelijk zijn van de mate van reflectie van het zonlicht. Wit voor bewolking
die de zonnestraling voor het grootste gedeelte reflecteert, zwart voor de oceanen
welke het zonlicht in grote mate juist absorberen en voor het land dat slechts
een gedeelte van het zonlicht reflecteert. Ook zijn op deze beelden de bergen
van de Alpen zichtbaar; dat komt doordat de besneeuwde toppen ook het zonlicht
voor een groot gedeelte reflecteren.
Kijkend naar het wit op het satellietbeeld,
de bewolking, dan kunnen we verschillende structuren waarnemen. Zo zien we een
duidelijk krul op de Atlantische Oceaan, kenmerkend voor een lagedrukgebied. Eromheen
zien we de frontale bewolking die zich draaiend richting de het centrum van het
lagedrukgebied beweegt.
Hierin zien we ook afzonderlijke cellen (in de meeste
gevallen cumuliforme bewolking) alsook een gesloten wolkendek (meest stratiforme
bewolking). De langgerekte witte wolkenband over West-Frankrijk en de Britse Eilanden
is een geheel uit stratiforme bewolking bestaand wolkendek. Het is moeilijk om
alleen op basis van dit beeld aan te geven op welke hoogte deze bewolking zich
bevindt. Hiervoor geeft een infraroodbeeld wat meer informatie. Op dit beeld,
van hetzelfde tijdstip, zien we ook de verschillen in grijstint, die een gevolg
zijn van verschillen in temperatuur. Zo is het land vele malen warmer dan de bewolking
en daardoor donkerder van tint dan de bewolking. Hoe kouder de bewolking, des
te lichter is zij van tint. Een goed voorbeeld hiervan is het wolkendek ten westen
van Noorwegen.
Op het zichtbaarlichtbeeld zien we goed reflecterende bewolking
terwijl de bewolking een grijze tint heeft op het infraroodbeeld. Aan de hand
hiervan kunnen we zeggen dat de bewolking in vergelijking met het aardoppervlak
(zwart) en de hoge bewolking (fel wit) zich redelijk dicht bij het aardoppervlak
bevindt. Waarschijnlijk gaat het om stratus of stratocumulus. Ook is zichtbaar
dat er in de eerder genoemde langgerekte wolkenband contrast aanwezig is, wat
inhoudt dat er gebieden aan te wijzen zijn waar de temperatuur verschilt met die
van de directe omgeving. Hieruit kan de conclusie getrokken worden dat de bewolking
zich in deze wolkenband op verschillende hoogten bevindt. Als de bewolking ook
nog verticaal ontwikkeld is (onstabiele atmosfeer), dan is het mogelijk om aan
de hand van dit satellietbeeld iets over de neerslagintensiteit te melden.
9.7
Tot slot
In het voorgaande zagen we dat bewolking zich voordoet
in talrijke verschijningsvormen. Uit het soort bewolking is vaak af te leiden
welke processen er in de atmosfeer plaatsvinden en onder wat voor weersomstandigheden
de wolken zich vormen. Wolken kunnen worden bekeken vanaf het aardoppervlak én
worden vastgelegd op satellietbeelden. De beelden helpen niet alleen om te bepalen
waar het zonnig is en waar bewolkt. Uit de patronen van de bewolking kan namelijk
worden afgeleid waar zich fronten, lagedrukgebieden of andere weersystemen ophouden
en hoe die zich ontwikkelen en verplaatsen. De weersystemen worden uitgebreider
besproken in hoofdstuk 12.
Figuur onder: Wisselbeeld infrarood en zichtbaar licht met van het zuidwesten uit opkomende bewolking.