Biltse drank tegen hondsdolheid
Kees Floor, Argos, maart 2016.

Het ten oosten van de stad Utrecht gelegen dorp De Bilt geniet tegenwoordig vooral naamsbekendheid dankzij het weerkundig instituut KNMI, dat er in 1897 naartoe verhuisde. Verder is het Rijksinstituut voor Volksgezondheid RIV (thans RIVM) sinds 1953 eveneens in de gemeente gevestigd. Zonder de grenswijzigingen van de jaren 70 van de vorige eeuw zou de faculteit Diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht eveneens binnen de Biltse gemeentegrenzen zijn gelegen.
Ook voor de genoemde instituten waren opgericht, genoot De Bilt echter al wijde naamsbekendheid. In de achttiende eeuw werd er namelijk volgens een geheim (?) recept een drankje tegen hondsdolheid bereid, dat tot ver buiten de regio werd toegepast en tot voorbij het midden van de negentiende eeuw werd aangeduid als de Biltse drank tegen dollehondsbeet.

Reeds in de middeleeuwen was hondsdolheid een gevreesde ziekte.

De Dopsstraat in De Bilt. Geheel rechts de herberg "Het Wapen van Schotland", later hotel Nas. Daarnaast de herberg "Het State Wapen", waar Jan en Bart de Waal de Biltse drank tegen dollehondsbeet bereidden. [Tekening van T. Verrijk; bron: Damsté 8)].

Louis Pasteur, die een vaccin ontwikkelde tegen hondsdolheid.

Hondsdolheid
Hondsdolheid kwam in de tijd waarin het Biltse geneesmiddel zijn bloeiperiode doormaakte, geregeld voor. In oude geschriften wordt er dan ook meermalen melding van gemaakt. Zo besteedt het medisch handboek van Stephanus Blankaart 1) uit 1696 al uitvoerig aandacht aan de ziekte 'Water-vrees oft dolle Honds-beet (Rabies hydrophobica)', de bijbehorende verschijnselen en de mogelijkheden tot genezing. In het Amsterdamse dagboek Notitie van het merkwaardigste meyn bekent 2) beschrijft Jacob Bicker-Raye vier gevallen uit 1750, 1751, 1765 en 1771 (zie kader Hondsdolheid in Amsterdam); het laatste geval bevat een directe verwijzing naar het Biltse drankje, dat kennelijk algemeen bekend wordt verondersteld.
Hondsdolheid kwam ook elders in Nederland voor. Gedeputeerde Staten van Friesland kondigden al in januari 1714 maatregelen af tegen loslopende honden en bedelaars met honden 3). Er werd onder meer geadviseerd kadavers van besmette dieren te verbranden, evenals het stro waarin mens of dier had geslapen. Ook werd gelast honden aan de ketting te leggen; loslopende honden werden onverbiddelijk doodgeslagen of doodgeschoten.
In 1762 meldden doktoren aan de Utrechtse Vroedschap dat enkele stadgenoten aan hondsdolheid waren overleden, ondanks het gebruik van "de berugte Biltsche drank" 4). Een geval uit 1801 van dollehondsbeet op de 'thuismarkt' van de Biltse remedie werd beschreven in de Biltsche Gerechtsnotulen 5) (zie kader Hondsdolheid in De Bilt). Ook daarbij mocht het geneesmiddel helaas niet baten.
In 1797 werd in Amsterdam een hondenbelasting ingevoerd, onder ander om hondsdolheid zo veel mogelijk te voorkomen, maar ook omdat "door de stadsapotheek in de 3 laatste jaren een zo groot getal Biltsche dranken tegen de dollehondsbeet waren afgeleverd dat zij hierdoor te zwaar belast dreigde te worden." 6).
De voorbeelden laten enerzijds zien dat hondsdolheid op grote schaal een probleem vormde en anderzijds dat kruidendrankjes, en dan vooral de Biltsche remedie, als dé oplossing daarvoor werden gepresenteerd en gebruikt.

Recept
De oudst bekende vermelding van de Biltse remedie is van 1723 7). Volgens een receptenboek uit dat jaar bestond het drankje uit een handvol van elk van de volgende 9 kruiden: fleriaan, magistrantie of wegenkruis, wijntruf, salie, abrodium, eysop, betonica, cardic en blad van wypedoorn.
"dit alles gekookt, de helft in schoon water en de helft azijn of Edik tot op een ordinaire wijnbottelje vol, voor een mensch. De afgekookte kruyden gebruykt men voor een beest".
"Voor eenen mensch deze drank 9 dagen, alle morgen nugteren een wijnkelk vol van te gebruyken. Indien er gebeeten wonden zijn, moeten dezelve alle dagen, neegen dagen lang, met bast of spaantjes van eekenhout opengekrapt worden, totdat er bloet uit komt en met de bovenstaande drank ook gewasschen worden. De geneezing noch herstelling heeft nooyt gemist al heeft den Lijder de watervrees op het Lijf, mits men in 24 uren daar maar bij is".
"Dit is hetzelfde recept dat men te Utrecht aan de Bildt en in Gelderland op het dorp Heerden bij chirurgijn dr. Proper gereed maakt en voor onfeilbaar verkoopt en gebruykt. Kost in Gelderland ƒ l,5 de bottelje."
Het Biltse drankje is slechts een van de vele als geneeskrachtig bestempelde drankjes die in ons land bij hondsdolheid werden aangewend. Damsté 7,8) noemt er een aantal. Ook de Leeuwarder Courant van 15 maart 1766, de eerste editie van de oudste krant van Nederland, bevatte een recept van een middel voor "menschen die van dulle honden, of andere beesten gebeten of gequetst zyn" en aanwijzingen voor het gebruik daarvan 9).
De drankjes moesten concurreren met andere methoden die in die tijd in gebruik waren. In de 17e en 18e eeuw was bijvoorbeeld onderdompeling in zee een geijkte methode; ze werkte alleen als het slachtoffer niet wist wat er zou gaan gebeuren. De strijd tussen de Biltse remedie en de onderdompeling in zeewater werd uiteindelijk in het voordeel van het kruidendrankje beslist. Zo lezen we in een tijdschriftartikel uit 1856 8) over iemand die een dollehondsbeet had gehad in 1775 en vervolgens volgens een van de gebruiken uit die tijd ter genezing was ondergedompeld in zee, het volgende:
"Waarom het middel van de zeebaden thans minder gevolgd wordt, ligt misschien wel daarin, dat, gelijk in zoo vele andere zaken, het oude door het nieuwe verdrongen wordt; althans die wat op jaren gekomen is en nu en dan uit de apotheek heeft moeten proeven, zal het kunnen bevestigen dat hem in onderscheidene gewone ziektegevallen nu geheel andere middelen worden toegediend dan vroeger. De invoering van den wijdvermaarden Biltschen drank, sedert lang met zulk een gunstigen uitslag gebruikt, heeft het zeebad, dat toch in het oog van velen altijd een geweldig middel is, op den achtergrond geplaatst, zoodat het thans meer tot de geschiedenis van vroegere dagen behoort".
Zo positief werd er dus zelfs in 1856 door sommigen nog over de Biltse dranken gedacht. Later zullen we zien dat de medische wereld en de diverse overheden tegelijkertijd al waarschuwden tegen het middel, dat slachtoffers van hondenbeten zou weghouden van de 'reguliere gezondheidszorg', een argument dat we ook vandaag de dag nog tegenkomen als het gaat om praktijken van de alternatieve geneeskunde. Maar eerst gaan we na wie in dit geval de Biltse kwakzalvers waren.

De fabrikant
Wie de Biltse drank fabriceerde, bottelde en verkocht, wordt duidelijk uit advertenties in de Utrechtsche Courant, waaruit bleek dat de familie de Waal het product fabriceerde. Zo bevatte de krant van 20 augustus 1788 de volgende advertentie:
"Wordt geadverteerd dat bij Cornelis van Kooten, gewezen Knegt van Bart de Waal, aan de Bilt, die daar den tijd van meer dan zeven jaar gewoont heeft, en bij Huijbert van Onsenoort, Mr. Chirurgyn, beide wonende te Utrecht op de Wittevrouwenstraat, te bekomen zijn, alle Dranken voor de Beeten der Dolle Honden, tot dezelve prijs als die aan de Bilt verkogt worden; dezelve kunnen op de proef genomen worden, en zijn tegen die van de Bilt door kundige doktoren geëxamineert, en geen onderscheid daarin bevonden. De Brieven franco. Men presenteert den Armen voor niet te geryven mits op vertoon van briefje van wegens de Diaconie deezer Stad".
Een andere advertentie verscheen een half jaar later in de Utrechtsche Courant van 23 februari 1789:
"Werd bekent gemaakt dat er bij Jan de Waal te Linschoten, zoons zoon van Jan de Waal, aan de Bilth, werd uitgegeven: Dranken voor Menschen en Beesten die van Dolle Honden of Katten mogten gebeten of gekwetst zijn: welke Dranken zijn Groot-Vader wel 50 jaar heeft gemaakt en uitgegeven, en de Kunst aan hem heeft overgezet en geleerd".
De Biltse remedie bleek dus terug te voeren op Jan de Waal (de oude). Hij was tweemaal getrouwd, had 21 kinderen, woonde in de Dorpsstraat te De Bilt en was naast producent van de 'berugte Biltsche drank' tevens gerechtsbode, herbergier en landbouwer. Na zijn dood in 1752 werd hij als gerechtsbode opgevolgd door zijn zoon Gerrit, die vier jaar later overleed. Gerrit werd op zijn beurt opgevolgd door Bart, zoon van Jan en broer van Gerrit, die we reeds tegenkwamen in de eerste advertentie. Een derde zoon, Cornelis, was wagenmaker in de Dorpsstraat. Hij verkocht zijn boedel eind 1784 aan collega wagenmaker Jan Bos. Vermoedelijk werd het recht tot het exploiteren van de Biltse remedie mee verkocht; de door een dolle hond gebeten Biltenaar Hendrik van Woudenberg haalde daar namelijk in 1801 zijn drankje (zie kader Hondsdolheid in De Bilt).

Scepsis
Rond het midden van de negentiende eeuw nam de scepsis over de effectiviteit van het Biltse drankje toe. Zo haalt Damsté 7,8) een passage aan uit het in 1840 verschenen boek Reisontmoetingen van Joachim Polsbroekerwoud en zijne vrienden van Vlerk (pseudoniem van B. Gewin). Tijdens een bezoek aan Frankrijk bijt een 'allervervaarlijkste bulhond' de hoofdpersoon in zijn arm. Na uitvoerig overleg of het om een hondsdolle hond zou gaan, vervolgt de tekst:
,,Ik weet wel, dat ik nog niet dol ben", ging Pols voort, en zich vermannende, voegde hij er pijnlijk glimlachende bij "en ik weet wel, dat ik er niet razend van zal worden; maar zou je hier nergens van die Biltsche dranken kunnen krijgen? dat kan toch nooit kwaad". Het viel evenwel den vrienden zeer moeijelijk om aan dezen wensen van Pols te voldoen, daar de gevraagde drank tot die soort van geheime geneesmiddelen behoort, wier uitwerking, volgens de verklaring der erfelijke eigenaars, allerheilzaamst is, maar die zeker, indien men, aan de inspraak der algemeene menschlievendheid gehoor gevend, ze algemeen bekend maakte, die heilzame kracht zouden verliezen."
De schrijver nam de remedie kennelijk niet erg serieus.
Ook de overheid begon zich in die periode te roeren. Zo zond Minister Thorbecke van Binnenlandse Zaken in januari 1853 een circulaire aan alle Commissarissen des Konings met het verzoek deze door te sturen aan alle gemeentebesturen. In de circulaire werden zeven maatregelen aanbevolen tegen het ontstaan en de verspreiding van hondsdolheid, zoals het invoeren van een hondenbelasting. De aanschrijving vervolgt dan met:
"Nog moet ik ter Uwer kennis brengen, dat, volgens het oordeel van erkende deskundigen, de zoogenaamde Biltsche drank als specifiek middel tegen dollehondsbeet geen vertrouwen verdient; dat, bij alle verdachte, zelfs geringe verwondingen door honden, het onverwijld inroepen van de hulp eens deskundigen raadzaam is, en, in afwachting daarvan, het laten bloeden en reinigen der wonden met azijn, keukenzout-oplossingen en soortgelijke, door de voorzigtigheid wordt geboden."
In de correspondentie die aan de uitgave van de missive voorafging, veegden verscheidene medici de vloer aan met het Biltse wondermiddel. De medisch adviseur van de minister schreef:
"Het nut van den Bildschen drank is hoogst twijfelachtig en het nog aanwezige vertrouwen, 't welk enkeld op het geheim van dit middel gegrond is, moet weggenomen worden".
Nadat een andere deskundige had geadviseerd de opmerking over de Biltse drank uit te breiden tot alle arcana, antwoordde de auteur van het concept van het ministeriële stuk:
"De waarschuwing dat men iedereen kwakzalver moet wantrouwen staat geenszins gelijk met de waarschuwing tegen een bepaald middel. De bildsche drank is zoodanig in het goede geloof des publieks ingedrongen, dat geen geneesheer bijna wordt gevonden, die zich tegen de aanwending zoude willen verzetten, al ware het slechts tot geruststelling of om naderhand het oordeel des publieks, bij eenen ongunstigen afloop zijner eigene behandeling, niet tegen zich te hebben; wat ik uit eigeneer ondervinding kan bevestigen. Eene waarschuwing der Hooge Regering en besturen is in staat dat geloof te doen wankelen en den geneesheer, in zijn verzet tegen de aanwending van dat middel, te ondersteunen."
De Biltse drank was dus kennelijk bekender en meer geaccepteerd dan andere als geneeskrachtig verkochte drankjes en daardoor een grotere bedreiging voor de volksgezondheid, zodat er krachtiger stelling tegen genomen moest worden.
De aanschrijvingen van de overheid vormden uiteraard een flinke tegenslag voor het Biltse wondermiddel. Het doek viel definitief nadat de Franse chemicus en bacterioloog Louis Pasteur een vaccin tegen hondsdolheid had ontwikkeld, waarmee hij in 1885 het leven redde van Joseph Meister, een negenjarig, met hondsdolheid besmet jongetje uit de
Elzas. Toch een wonder dat het Biltse drankje meer dan een eeuw marktleider was geweest onder de methoden en de geneeskrachtige drankjes tegen dollehondsbeet.

Actualiteit
Het verhaal van de Biltse remedie is inmiddels niet meer actueel, al bevat het verscheidene elementen die we nog steeds in de actualiteit tegenkomen. Denk aan de angst dat patiënten die behandeld worden in het alternatieve circuit, de weg naar de reguliere geneeskunde niet of te laat vinden. Of aan het dilemma waarvoor een arts zich geplaatst ziet als een 'mondige patiënt' aandringt op een behandeling waarin de zorgverlener geen heil ziet. Het geval van het ongeneeslijk zieke Amsterdamse kind dat met toestemming van de regering werd 'gesmoort' (zie kader Hondsdolheid in Amsterdam, 30 mei 1751), doet denken aan de nog steeds in gang zijnde discussie over euthanasie bij kinderen onder de twaalf jaar. Verder nam men in Amsterdam kennelijk dus al in 1797 door het invoeren van een hondenbelasting een maatregel om de explosieve stijging van de zorgkosten in te dammen. En tenslotte: onder een belasting die eenmaal is ingevoerd, kom je niet zo makkelijk meer uit. Naast 'het kwartje van Kok' hebben we nu ook de hondenbelasting, die nog steeds wordt geheven, ook al is de dreiging van hondsdolheid ruimschoots verleden tijd en blijkt de belasting niet effectief als middel om het aantal honden terug te dringen of beperkt te houden, zo men dat vandaag de dag nog zou willen.


Voetnoten.
1. Stephanus Blankaart, Nieuw-ligtende praktyk der Medicinen (Amsterdam 1696) (vijfde verbeterde en vermeerderde druk).
2. Jacob Bicker-Raye, Het dagboek van Jacob Bicker-Raye 1732-1772 (eds. F. Beijerinck en M.G. de Boer). (Amsterdam 1935) (tweede druk).
3. Bron: E-372 (collectie Geschiedenis Friese scheepvaart), Fries Scheepvaart Museum.
4. Bron: Graafhuis, A., "Biltse drank" gold als middel tegen rabies, Utrechts Nieuwsblad (Utrecht 19 november 1962) 4.
5. Opgenomen in: Damsté, P.H., Remedie tegen dollehondsbeet, een Biltse specialiteit (3), Maandblad van "Oud-Utrecht" (Utrecht december 1945) 101-103.
6. Oldewelt, W.F.H., Het aalmoezeniersweeshuis, Eenenzestigste jaarboek van het gezelschap Amstelodamum (Amsterdam 1969) 126-140, i.h.b. p 129.
7. Damsté, P.H., Remedie tegen dollehondsbeet, een Biltse specialiteit, Maandblad van "Oud-Utrecht" (Utrecht oktober, november en december 1945) 82-84, 91-93 en 101-103.
8. Damsté, P.H., De Biltse drank tegen dollehondsbeet, Jaarboekje "Oud-Utrecht" (Utrecht 1959) 121-138.
9. Archief Leeuwarder Courant, 15 maart 1766.

 




Ontleend aan het dagboek van Jacob Bicker-Raye 2).

1. 2 Februari 1750: 'Monsr. Bouer, een kastenmaker, was door zijn hondje, dat plotseling dol was geworden, gebeten. De gevolgen bleven niet uit, want hij was eenige dagen later ook dol geworden en was ellendig gestorven. Ook andere huisgenooten waren wellicht gebeten, maar die waren op 11 Februari nog wel en wij vernemen er verder niets meer van'.
2. Op 30 Mei 1751 werd 'met permissie van de Regeering', een kind, dat van een dollen hondt gebeten, en door vele doctoren voor ongeneeslijk verklaard was, 'gesmoort'.
3. 13 juli 1765: … In dien tusschentijd zijn er op den Nieuwendijk een kruier en een kind 'rasend dol' gestorven, door den beet van een dollen hond. Op last van de Regeering was al het beddegoed, huisraad enz. getaxeerd en de waarde vergoed, waarna alles bij Zeeburg werd verbrand.
4. 28 Febr. 1771 'Is de portier van 't gasthuys, die van een dolle hondt gebeeten was, dat hij egter niet estimeerde, schoon hem andere mensen rieden daar voor die remedie van de Bildt te gebruyken, als een disparaat dol mens gestorven'.

 






Uit: de Biltsche gerechtsnotulen 5).

"Woensdag den 23e December 1801, Is door den Chirurgijn Willem Mulder aan eenige Leeden van het Gemeente Bestuur kennis gegeeven, dat hij ten huijse van Hendrik van Woudenberg alhier was ontbooden. en daar gekomen zijnde, gemelde Hendrik van Woudenberg had geëxamineerd en bevonden dat deeze persoon met benauwdheid en watervrees was bezet, waarop hij aan gemelde H. van Woudenberg had gevraagd, of hij ook zomwijlen van een hond was gebeeten. Waarop H. Woudenberg had geandwoord dat hij voor eenige weeken door den hond van Rijk van Vuuren was gebeeten geworden, doch dat hij daar voor een drank bij Jan Bos had gehaald welke drank hij ook had gebruijk, al 't welke den Chirurgijn deed besluiten dat Hendrik van Woudenberg door een dolle hond gebeeten was, en de beginselen van die ziekte reets zich bij hem begonnen te openbaaren: warop beslooten is, dat men van dit voorval aan den Hove kennis zoude geeven. Zijnde intusschen eenige persoonen geordonneert om bij H. van Woudenberg te waaken en te sorgen dat niemand eenige toegang tot hem had, tot voorkoming van alle besmetting welke daaruit zoude kunnen volgen. Voords is op den 24e December aan den Hove van dit voorval kennis gegeeven, waar op het hof heeft gecomitteert een Professoor en een Doctoor, om de persoon van Hendrik van Woudenberg te examineeren, enzoodanig daarin te ordonneeren als zij zouden bevinden te behooren, welke Doctoor en Professoor op dien zelfde middag aan de Bilt zijn gekoomen en Hendrik van Woudenberg hebben geëxamineerd, en het verrichten door het Gemeente Bestuur hebben goedgekeurd en wijders geordonneert. dat men op die wijze moest continueeren met behoorlijke wakers bij deeze persoon te stellen, en alle toegang van andere menschen moest beletten. Vervolgens is op den avond van dien zelfden dag, een Expresse van Utrecht aan den Chirurgijn alhier gesonden, met eenige medicamenten voor H. van Woudenberg welke door gemelde Professoor en Doctoor waren verordineerd. Waarna Hendrik van Woudenberg op den 25e December 1801 des morgens tusschen tien en elf uuren, aan de gevolgen van die Siekte is koomen te overlijden, 't welk dadelijk aan den Hove is bericht; warop des nademiddags, de meergemelde Professoor en doctoor andermaal aan de Bilt zijn gekomen en 't Lijk van Hendrik van Woudenberg hebben bezichtigd, en voords geordonneerd dat het zelve zoo spoedig als zijn konde moeste werden begraaven, en vervolgens aan 't Gemeente Bestuur geordonneert welke goederen uit het huijs moesten worden weggedaan.
Zijnde den anderen dag den 26e het Lijk van H. van W. begraaven met eenige goederen gespecificeert. Een Bed/ Een Peluw/ twee Kussens/ Een Catoene deeken/ Een wolle dito/ 2 Laakens/ 2 gordijnen/ Een linne Wambuis/ Een do do/ vier hemdrokken/ Een broek/ Een kamisool/ Een kulder/ 2 paar kousen/ Een zakdoek/ Een halsdoek/ 1 Schoorsteenval/ 1 Tafel/ twee stoelen/ Een trekpot/ drie theekopjes/ Een theebusjen/
Wijders is geformeert eene specificatie van onkosten, weegens voornoemde H. van Woudenberg gevallen, en is deeze specificatie, met eene Lysd der bovengemelde goederen, aan den Hove ingezonde, met verzoek dat een en ander door den Lande mogt werden vergoed en betaald.

 

 

Artikel uit de Leeuwarder Courant van 19 maart 1766.
Het verscheen eerder op 15 maart 1766.