Kees Floor, Zenit november 2006. |
|
Goed zicht, Torensduin, Egmond aan Zee. | Nevel, Torensduin, Egmond aan Zee. |
Heiig, Torensduin, Egmond aan Zee. | Mist, Torensduin, Egmond aan Zee. |
1. Zicht vanaf het Torensduin in Egmond aan Zee met dorp, vuurtoren en Noordzee. a.) goed zicht met een duidelijke begrenzing tussen de horizon en de hemel. De vuurtoren ligt op vierhonderd meter, de kim op ongeveer vijftien kilometer b.) nevel. c.) heiig; de Noordzee en de kim zijn nagenoeg verdwenen. d.) mist. Alleen de contouren van (de dakkapellen van) de woningen in de Zuiderstraat onder aan het duin maken nog aannemelijk dat de foto van dezelfde positie is genomen als foto's 1a, 1b en 1c. Meer Torensduin. Meer mist. Meer nevel.
Voor een
beschrijving van het zicht beschikken we over een paar algemene termen. Bij helder
weer (figuur 1a) is het zicht goed. Als stof- of vuildeeltjes een zichtvermindering
veroorzaken is het heiig (figuur 1c). Komt het wazige zicht door waterdruppeltjes,
dan spreekt men van nevel (figuur 1b). De nevel mag het zicht echter niet te sterk
belemmeren; dan heet het mist (figuur 1d). Maar waar liggen de grenzen?
Het
onderscheid tussen nevel en heiigheid is lang niet altijd goed te maken of te
zien. Voor mist is wel een duidelijke bovengrens vastgesteld: als de 'nevel' zo
dicht is dat het zicht minder dan een kilometer bedraagt, is het mistig. Daarmee
zijn we er nog niet. In sneeuwbuien of bij hevige regenval kan het zicht ook tot
onder de duizend meter teruglopen (figuur 2d). En het uitdrukken van het zicht
in een getal blijkt ook nog eens geen eenvoudige zaak.
'Je moet afspreken
waar je naar kijkt', zegt Jan Hemink, luchtvaartmeteoroloog en docent luchtvaartmeteorologie
bij het KNMI in De Bilt. 'Op welke afstand je een object ziet, hangt van veel
zaken af. Zo is de belichting of verlichting van het object belangrijk. Ook het
contrast met de omgeving speelt een rol. In het donker kijk je vooral naar lichtbronnen.
Dan is de sterkte van de lamp bepalend. Koplichten van een auto zie je nu eenmaal
eerder dan stadslichten.'
a. | b. |
c. | d. |
2. Zicht over de uiterwaarden van de Neder Rijn op de Betuwe en het Lexkesveer Wageningen-Randwijk vanaf de Wageningse Berg. a.) goed zicht. b.) matig zicht in regen; de rivier is nog vrij goed te zien. c.) slecht zicht in sneeuw; de rivier is op de opname nauwelijks terug te vinden. d.) verder teruggelopen zicht tijdens zware sneeuwval, maar dankzij de begroeiing is te zien dat de waarneempositie dezelfde is als bij de foto's 2a, 2b en 2c.
Definities
De benodigde afspraken liggen
vast in definities. Er zijn er verschillende in omloop en Jitze van der Meulen,
als KNMI-onderzoeker betrokken bij het internationaal overleg over de bij zichtmetingen
te hanteren procedures, kent ze allemaal. 'Het meteorologisch zicht dat een waarnemer
moet schatten, is de grootste afstand waarop een voldoende groot zwart voorwerp
met als achtergrond de lichte hemel nabij de horizon kan worden gezien en herkend',
somt hij de meest gebruikte omschrijving op. 'Let vooral op het woord herkennen'
benadrukt hij, 'wél zien maar niet weten wat je ziet, is niet genoeg. De
beoordeling van al of niet herkennen is natuurlijk wel subjectief, dus waarnemerafhankelijk.'
's Nachts heb je weinig aan zo'n definitie van contrastzicht, geeft Van der Meulen
toe. 'Zodra het donker is, zie je vooral nog lampen en andere lichtbronnen. Dan
wordt gelet op de zichtbaarheid van lampen met geringe lichtsterkte en spreekt
men van het lampenzicht, oudere meteorologen en waarnemers zelfs van vurenzicht.'
De definitie blijkt toch niet helemaal sluitend: de detectie hangt af van de belichtingssterkte
en de gevoeligheid van het netvlies, dus van de waarnemer.
Om de afhankelijkheid
van een waarnemer uit de definitie te halen, werd het begrip 'meteorological optical
range' (MOR) geïntroduceerd. 'De MOR is de lengte van de weg die licht door
de atmosfeer moet afleggen om de lichtsterkte van een lamp terug te brengen tot
vijf procent van de oorspronkelijke waarde', heeft Van der Meulen ook deze definitie
paraat. 'In die zichtbepaling is geen rol weggelegd voor het menselijk oog.'
Instrumenten
Om de afhankelijkheid van de mens te omzeilen, geeft men dan ook steeds meer de
voorkeur aan zichtmeting met instrumenten. 'Dat kan op twee manieren:', zegt Hannelore
Bloemink, onderzoekster bij de Instrumentele Afdeling van het KNMI, 'met transmissometers
en met strooilichtmeters'. Een transmissometer (figuur 3) bestaat uit een zender
die lichtflitsen produceert en een ontvanger, die meet hoeveel licht er uit een
bundel is verdwenen. Op de ontvanger zit een filter om de karakteristieken van
een standaard menselijk oog zo goed mogelijk na te bootsen. Vaak zijn er twee
ontvangers op verschillende afstanden van de zender: een op twaalf meter voor
de slechte zichtwaarden en een op 75 meter voor de wat betere omstandigheden.
Het bereik van de in Nederland gebruikte transmissometers loopt van acht meter
tot drie kilometer.
Een strooilichtmeter of scatterometer (figuur 4) bepaalt
hoeveel licht de lucht verstrooit. Ook hierbij zijn weer een lichtbron en een
detector nodig. Voor de bepaling van het zicht gebruikt de strooilichtmeter maar
een klein beetje lucht: 0,1 liter. 'Toch is zo'n puntmeting in de meeste gevallen
voldoende om algemeen geldige zichtwaarden in de atmosfeer te bepalen van tien
meter tot vijftig kilometer', aldus Bloemink. "Je moet natuurlijk wel het
onderhoud op orde hebben', meldt ze nog, 'wat inhoudt: regelmatig "poetsen"
van de beschermglazen en filters van de instrumenten.'
| ||
3. Lichtzender (links) en dichtstbijzijnde
ontvanger van de transmissometeropstelling op het waarneemterrein van het KNMI
in De Bilt. Meer instrumenten. | ||
4. Strooilichtmeter. Links de schuin naar beneden gerichte houder van de lichtbron, rechts de eveneens schuin naar beneden gerichte detector van het door de lucht verstrooide licht. | Strooilichtmeters. | 5. Actuele zichtwaarden van een aantal vliegvelden op teletekstpagina 707. De gele getallen geven de zichtwaarden in meters. Is het zicht meer dan tien kilometer, dan staat er 9999 of cavok. De zichtwaarden bedragen2400 meter in Woensdrecht (ehwo) en Eindhoven (eheh) of meer. 6. Grondmist boven de Wageningse uiterwaarden. Meer grondmist. |
Gebruikers
Bij de bepaling van het zicht is
het van belang om te weten wat er met de resultaten wordt gedaan. Zo is voor weggebruikers
een verdere opsplitsing naar hoe dicht de mist is, handig bij de berichtgeving.
Mist levert het wegverkeer namelijk weinig hinder op zolang het zicht niet te
sterk is afgenomen. In de verkeersinformatie wordt gewoonlijk pas voor mist gewaarschuwd
als het zicht onder tweehonderd meter zakt; de mist is dan dicht. Als het zicht
verder teruggelopen is tot minder dan vijftig meter, waarschuwt men voor zeer
dichte mist.
De zichtwaarden die de KNMI-waarneemstations rapporteren, hoeven
overigens niet noodzakelijkerwijs precies de situatie weer te geven op de weg.
De dichtheid van de mist fluctueert namelijk van plaats tot plaats en varieert
tevens met de hoogte. Ook hangt het zicht soms af van de richting waarin je kijkt.
Daarnaast zijn koplampen en mistachterlichten van auto's relatief heldere lichtbronnen,
waarbij de lichtsterkte van het honderd-watt-lampje uit de definitie van lampenzicht
verbleekt. Verder meten de instrumenten op de waarneemstations het zicht op ooghoogte:
1,75 meter, wat voor de weggebruiker niet altijd de meest relevante hoogte hoeft
te zijn.
In de luchtvaart laat men zich evenmin afschepen met honderd-watt-lampjes.
De baanlichten van de luchthavens geven aanzienlijk meer licht. Vooral bij slecht
zicht en in het donker kan een piloot die een landing inzet, relatief ver zien;
daarmee kan het vliegveld ook langer open blijven. Daarom werkt men met het baangebonden
zicht, in luchtvaartkringen doorgaans aangeduid als runway visual range (RVR).
Om dit baanzicht te kunnen bepalen moet ook de achtergrondhelderheid worden gemeten.
Zichtmeters op luchthavens zijn dan ook altijd uitgevoerd met een achtergrondhelderheidsmeter.
Verder staan de instrumenten voor luchtvaartgebruikers opgesteld op een hoogte
van 2,5 meter; een piloot zit nu eenmaal wat hoger dan een gewone burger of weggebruiker.
De afstanden waarover men moet kunnen zien, zijn in de luchtvaart veel langer
dan bij het wegverkeer. Voor veel vluchten zonder instrumenten geldt een minimaal
zicht van acht kilometer. Andere zichtdrempels zijn vijf kilometer en anderhalve
kilometer; vandaar het belang van uitgebreider zichtinformatie dan waarmee het
wegverkeer kan volstaan.
Op Schiphol beschikken alle banen over eigen zichtmeters.
Daarnaast zijn er op enige afstand van de luchthaven extra meetpunten ingericht.
Ook de scheepvaart heeft niet genoeg aan de waarneemstations van het KNMI. Langs
de toegangswegen tot de wereldhavens van Rotterdam en Antwerpen bevinden zich
langs de Nieuwe Waterweg en de Westerschelde aanvullende zichtmeetposten.
Luchtvaartwaarnemers
In het voorgaande kan de suggestie zijn gewekt dat de menselijke waarnemer volledig
uit het zicht is verdwenen. 'In de luchtvaart varen we eigenlijk nooit blind op
instrumenten', zegt Joost Postma, zelf luchtvaartwaarnemer op Schiphol. Aan de
wand in zijn werkruimte met uitzicht over de luchthaven hangt een grote, gedetailleerde
kaart met een aantal markante punten in de wijde omgeving. Zo weet hij hoe ver
die objecten weg zijn en kan daarmee visueel het zicht bepalen. 'Een zichtmeter
doet niet meer dan een puntmeting, wij overzien de situatie in alle richtingen
en kunnen zo een vollediger beeld schetsen', licht Postma het verschil tussen
een automatische en een visuele waarneming toe. De manier waarop dat vollediger
beeld geschetst moet worden, werd overigens onlangs nog veranderd. 'Vroeger moesten
we het zicht opgeven in de richting waar de slechte zichtwaarden optraden. Dan
moet je bij een mistbank of een hevige regenbui op afstand een heel veld sluiten.
De militairen werken trouwens nog steeds zo', weet Postma, die als docent luchtvaartwaarnemen
veel samenwerkt met de Luchtmacht. 'Op Schiphol melden we de luchtvaart tegenwoordig
het overheersend zicht. In luchtvaartjargon: prevailing visibility. We bepalen
het zicht in acht sectoren. De door ons opgegeven zichtwaarde wordt in ten minste
de helft daarvan bereikt of overschreden.'
Als het zicht te sterk terugloopt,
is er geen overzicht meer te krijgen; dan verlaten Postma en zijn collega's zich
wél op de instrumenten.
Weergeïnteresseerden
'Wie belangstelling heeft voor het zicht op een bepaald moment, kan terecht op
NOS-Teletekst of de KNMI-website op internet', maakt Postma ons wegwijs in het
woud van zichtwaarnemingen. Inmiddels weten we dat de zichtwaardes die daar staan
veelal op verschillende manieren tot stand gekomen zijn. Teletekstpagina 705 en
KNMI/actueel geven de zichtwaarden van de KNMI-waarneemstations op basis van instrumentele
waarnemingen. Op Terschelling en in Vlissingen, Lelystad en De Bilt staan de zichtmeters
wat lager dan op de overige stations, die bij vliegvelden liggen.
Teletekstpagina
707 (figuur 5) en KNMI/actueel/luchtvaart richten zich op de luchtvaart. De weerrapporten
voor de luchtvaart noemt men METAR. Automatisch gegenereerde METARs werken met
instrumentele zichtwaarnemingen; de instrumenten staan op 2,5 meter hoogte. Is
de METAR gemaakt door een luchtvaartwaarnemer, dan is het zicht visueel vastgesteld
als dat drie kilometer of meer bedraagt. De waarneemhoogte varieert en wordt bepaald
door de hoogte van de werkruimte van de waarnemer, inclusief de bijbehorend terrassen
en platforms, en de eventuele toegang tot een dak. Amsterdam, Rotterdam, Groningen
en Maastricht geven het overheersend zicht; de militaire waarnemers het klassieke
meteorologisch zicht, waarbij de kortste zichtwaarde in een van de kijkrichtingen
bepalend is. Waarnemers van bemande weerstations rapporteren ook grondmist (figuur
6) als deze zich voordoet; de mist mag dan niet hoger komen dan twee meter en
daarboven moet het zicht meer dan tien kilometer bedragen.
De zichtwaarden
die worden genoemd in de verkeersinformatie van teletekstpagina's 710 en 730,
kunnen ook gebaseerd zijn op waarnemingen van politie of wegenwacht. De afhankelijkheid
van de waarnemer in dergelijke rapporten is doorgaans groter dan bij geoefende,
professionele weerwaarnemers. Door al deze verschillen blijft het zicht op het
'werkelijke zicht', zo er al zoiets bestaat, beperkt.