Kees Floor, Zenit/Ruimtevaart, september 2010

Rond zonsondergang is er in de vrije natuur bij vrij uitzicht veel te zien en te beleven. De zon kleurt rood en vertoont afplatting; de hemel en de bewolking nemen afwijkende kleuren aan. Naarmate de zon lager staat, legt het licht een langere weg af door de atmosfeer en zijn de effecten duidelijker te zien.
Wat voor waarnemers op het aardoppervlak geldt, gaat in nog sterkere mate op voor de ruimtevaarders van het internationaal ruimtestation ISS. Het zonlicht kan voor waarnemers in hun positie grotere afstanden afleggen door de atmosfeer en de effecten zijn daarbij nog meer uitgesproken.

1. De aarde en de atmosfeer kort na zonsondergang, gezien vanuit het internationaal ruimtestation ISS, vastgelegd op 25 mei 2010 met een digitale camera. Het ISS bevond zich op het moment van de opname op 356 kilometer hoogte boven de zuidelijke Indische Oceaan. De zon is niet zichtbaar en zit 23 graden onder de astronomische horizon. Bron: NASA/ISS023-E-57948.

2. De ondergaande zon boven de Grote Oceaan vanuit het ISS op een hoogte van 335 kilometer, 3 juni 2007. De zon is nog net zichtbaar en bevindt zich 20 graden onder de astronomische horizon. Bron: NASA/ISS015-E-10469.

3. De afgeplatte, volle maan boven de zuidelijke Grote Oceaan vanuit het ISS op een hoogte van 339 kilometer, 30 juli 2007. Bron: NASA/ISS015-E-20487.

De lagen van de atmosfeer.

 

Het internationale ruimtestation ISS draait met een snelheid van meer dan 28000 kilometer per uur rond de aarde. Daardoor beleven de astronauten elke anderhalf uur een zonsopkomst en een zonsondergang. Ze kunnen de verschijnselen bij laagstaande zon dus 16 keer zo vaak waarnemen en fotograferen als een waarnemer aan de grond. Wel moeten ze er steeds snel bij zijn: een zonsondergang duurt in het ruimtestation slechts een paar seconden. Maar de resultaten zijn er dan ook naar: de kleuren zijn intenser en de afplatting is groter dan voor een waarnemer aan de grond.

Roodkleuring en afplatting
Dat komt doordat het zonlicht bij waarneming vanuit de ruimte een langere weg aflegt door de aardse atmosfeer. En hoe langer die weg, hoe meer luchtmoleculen en kleine stofdeeltjes het zonlicht in de atmosfeer tegenkomt; deze moleculen en deeltjes verstrooien het zonlicht. De verstrooiing is het sterkst voor licht met korte golflengtes, zoals paars en blauw; bij oranje en rood is de verstrooiing minder. Daardoor kleuren het zonlicht, de zonneschijf en door de zon beschenen bewolking rond zonsondergang roder dan overdag.
Ook de sterkere afplatting is terug te voeren op het langere traject door de dampkring: de atmosferische straalkromming kan namelijk langer haar werk doen. De straalkromming heeft als effect dat voorwerpen hoger aan de hemel lijken te staan dan in werkelijkheid het geval is. Hoe verder van het zenit, des te hoger wordt het voorwerp 'opgetild'. Daardoor wordt de onderkant van de zonneschijf meer opgetild dan de bovenkant, zodat het hemellichaam samengedrukt en afgeplat lijkt.
De genoemde verschijnselen treden zowel op bij zonsondergang als bij zonsopkomst en zijn niet alleen waar te nemen bij de zon, maar ook bij de -bij voorkeur volle- maan.

Tinten
Figuur 1 geeft een indruk van de kleurenpacht tijdens een vanuit het ISS waargenomen zonsondergang boven de zuidelijke Indische Oceaan. De digitale camera is gericht op de rand van de aarde. Het aardoppervlak linksonder heeft een donkere tint, evenals de wereldruimte rechtsboven. De kromming van het aardoppervlak is goed te zien. Daarboven zijn de verschillende lagen van de atmosfeer door kleurverschillen duidelijk te onderscheiden.
In de troposfeer, de onderste 12 kilometer van de atmosfeer, overheersen gele en oranje tinten; de bewolking die zich in die laag bevindt, oogt donker. Tintverschillen zijn terug te voeren op verschillen in bewolking of de hoeveelheid deeltjes (aerosolen) in de atmosfeer.
In de stratosfeer, die zich boven de troposfeer uitstrekt tot ongeveer 50 kilometer hoogte, bevindt zich doorgaans geen bewolking. Op de foto heeft de stratosfeer een roze tint. Het blauw van het buitenste gedeelte van de atmosfeer, met daarin de mesosfeer, de thermosfeer en de exosfeer, gaat geleidelijk over in het zwart van de wereldruimte (rechtsboven).
In het geval van figuur 1 was de zon voor de fotograaf net onder; hij is niet in beeld. In de foto van figuur 2, eveneens genomen vanuit het ISS, is de zon er nog wel. Ook in deze situatie van 3 juni 2007 is de gelaagdheid van de atmosfeer goed terug te vinden.

Afplatting
Een voorbeeld van afplatting die optreedt als de zon of de maan zich bij of onder de horizon bevindt, geeft figuur 3. De zon raakt snel overbelicht; de lichtzwakkere maan geldt als eenvoudiger te fotograferen object. De foto werd gemaakt op 30 juli 2007; het ISS bevond zich toen boven de zuidelijke Grote Oceaan. Ook in dit geval is de invloed van de atmosfeer op het uiteindelijke beeld dat we te zien krijgen, groter dan wanneer we met beide benen op de grond zouden staan; in de ruimte heb je als het ware méér atmosfeer.

 

 

Boven: Het licht van de onderrand van zon of maan legt een langere weg af door de atmosfeer dan het licht van de bovenrand. Daardoor zijn effecgten als roodkleuring en optilling voor de onderrand sterker dan voor de bovenrand.

 

 

Rechts: Opkomst van de maan, zoals gezien door astronaut Paolo Nespoli aan boord van het internationaal ruimtestation ISS.