Kees Floor, Zenit februari 2012.
Hoe komt het dat tsunami's die een oceaan oversteken, op sommige plaatsen
veel schade veroorzaken en op andere nauwelijks merkbaar zijn? Amerikaanse onderzoekers
schrijven dat toe aan het optreden van dubbele tsunami's. Na de tsunami van
Japan van 11 maart 2011 werd boven de Grote Oceaan voor het eerst de aanwezigheid
van zo'n dubbele tsunami gemeten door de radarhoogtemeter van de Frans-Amerikaanse
satelliet Jason-1.
Ondiepe, zware aardbevingen aan de randen van de oceaan veroorzaken soms vloedgolven,
die immense schade aan kunnen richten. De verwoestende tsunami's van 11 maart
2011 bij Japan (lit. 1) en van 26 december 2004 bij Sumatra (lit. 2 en 3) liggen
nog vers in het geheugen. De golf die zich direct na een beving naar het nabijgelegen
continent beweegt, bereikt de kust van bijvoorbeeld Honshu, Japan of Atjeh,
Indonesië vrij snel, zodat het een moeilijke opgave is betrokkenen tijdig
te waarschuwen. Een tsunami beweegt ook van de kust weg, kan een oceaan oversteken
en op eilanden onderweg of aan de kusten aan de overzijde van de wereldzee nog
aanzienlijke schade veroorzaken. Zo eiste een tsunami na de Chileense aardbeving
van 1960, de zwaarst waargenomen beving in de geschiedenis, volgens de Amerikaanse
Geologische Dienst USGS 15 uur later 61 slachtoffers in Hawaï; de schade
bedroeg daar 75 miljoen dollar. Ondanks een reistijd van 22 uur kwamen er in
Japan door diezelfde tsunami nog 138 mensen om bij een materiële schade
van 50 miljoen Amerikaanse dollars.
Opmerkelijk is dat de verwoestingen die aan de overzijde van de oceaan worden
aangericht, op sommige plaatsen vrij ernstig zijn, terwijl andere kustgebieden
de dans lijken te ontspringen. Die grilligheid maakt het moeilijk gericht te
waarschuwen voor het gevaar van een aanstormende, verwoestende tsunami en op
tijd de juiste gebieden te ontruimen. Om enerzijds in bedreigde gebieden te
voorkomen dat een tsunami veel slachtoffers eist en anderzijds kustbewoners
elders die weinig te vrezen hebben, te behoeden voor onnodige paniek en economische
schade, zouden we wel meer willen weten over de details van het gedrag van de
door zware aardbevingen opgewekte vloedgolven.
Dubbele tsunami's
Onderzoekers gingen er al tientallen jaren van uit dat de verwoestende kracht
van tsunami's op grote afstand van het epicentrum van een aardbeving het gevolg
is van elkaar versterkende tsunamigolven: dubbele tsunami's (merging tsunami's).
Kaarten van de Grote Oceaan waarin door computermodellen berekende tsunamihoogtes
worden weergegeven, tonen namelijk een ander beeld dan het gelijkmatige, symmetrische,
cirkelvormige patroon dat optreedt als er een steen in een vijver is gegooid.
Vanuit het gebied in de omgeving van het epicentrum van de aardbeving, waar
de hoogte van een tsunami het grootst is, strekken zich als het ware smalle
uitlopers van zones met relatief hoge golfhoogtes uit tot ver over de oceaan
in de richting van de kusten aan de overzijde. Een dergelijk patroon was bijvoorbeeld
zichtbaar na de tsunami's van de aardbevingen van Chili van 22 mei 1960, van
Tonga van 3 mei 2006, van Japan van 11 maart 2011 (zie lit. 1 figuur 5) en onlangs
nog van Kermadec van 6 juli 2011 (figuur 2). De verstoring van het symmetrische
patroon wordt veroorzaakt door de onregelmatige topografie van de oceaanbodem
met zijn oceaanruggen, vulkanen en onderzeese gebergten. In de uitlopers van
het patroon behoudt een tsunami over grote afstanden zijn verwoestende kracht.
Wetenschappers hebben jaren lang gezocht naar bewijs voor het bestaan van dubbele
tsunami's, maar tot voor kort waren er geen metingen die het optreden ervan
konden bevestigen.
|
|
Eerste waarneming
Dat veranderde na de tsunami van 11 maart 2011, die vooral het nabijgelegen
Japan trof. Tony Song en collega-onderzoekers van NASA en Ohio State University
meldden in december op het herfstcongres van de American Geophysical Union dat
ze het bewijs voor het bestaan van dubbele tsunami's hadden gevonden (lit. 4).
Hun onderzoek verliep in drie fasen. Eerst bepaalden ze uit de gegevens van
1200 Japanse GPS-stations de precieze bodembewegingen die waren opgetreden.
Deze gebruikten ze vervolgens, samen met waarnemingen van in de oceaan drijvende
boeien, als invoer voor een oceaanmodel waarmee de tsunami werd nagerekend;
hun rekenresultaten zijn afgebeeld als figuur 3. Tenslotte werden de uitkomsten
van het oceaanmodel vergeleken met radarmetingen van de hoogte van het zeeoppervlak
vanuit satellieten (vergelijk lit. 5).
In de ochtend volgend op de Japanse aardbeving kwamen er drie met een radarhoogtemeter
uitgeruste satellieten over: eerst de Europese Envisat, daarna de op het moment
van het congres precies tienjarige Frans-Amerikaanse Jason-1 en tenslotte zijn
jongere broertje, de Jason-2. Ze brachten met hun ruimteradars verschillende
delen van het tsunamifront in kaart. Toevallig was de Jason-1 precies op het
juiste moment op de juiste plaats om de dubbele tsunami te kunnen waarnemen,
zoals figuur 4 (boven) laat zien.
In de figuur is linksboven de door het oceaanmodel berekende toestand van het
zeeoppervlak geplot op het moment dat de Jason-1 over de voorste begrenzing
van de tsunami trok, ruim 7,5 uur na de beving. De satellietbaan is weergegeven
als een rode lijn; de bewegingsrichting van de satelliet is aangegeven met een
rode pijl. Dubbele tsunami's zijn gemarkeerd met zwarte pijlen; ze bevinden
zich in de figuur op de plaatsen waar de uitwijkingen van het oceaanoppervlak
het grootst zijn, dus waar het donkerste rood wordt gevolgd door het donkerste
blauw. De gemeten variaties in zeeniveau zijn aan de rechterzijde grafisch weergegeven
in rood; ter vergelijking geven de zwarte lijnen de resultaten van de berekeningen
van het oceaanmodel. De midden op de oceaan waargenomen dubbele-tsunamihoogte
bedroeg ongeveer 70 centimeter. Ter vergelijking: de banen van de eerder overgekomen
Envisat (niet afgebeeld) en de 8 uur en 20 minuten na de beving passerende Jason-2
(figuren onder; satellietbaan links en gemeten oceaanhoogtes rechts in paars)
sneden het tsunamifront op posities waar geen sprake was van merging tsunami's;
ze registreerden de voor dit geval op open zee normale tsunamihoogten van ongeveer
30 centimeter.
Song en collega's prezen zich zeer gelukkig met hun resultaten: 'Er was een
kans van 1 op de 10 miljoen om zo'n dubbele tsunami met satellietwaarnemingen'
vast te leggen, zo liet een van hen zich ontvallen. Satellieten volgen namelijk
vaste banen en kunnen niet naar locaties gedirigeerd worden waar zich mogelijk
interessante verschijnselen voordoen.
De wetenschappers hopen dat hun werk zal bijdragen aan betere en gerichtere
tsunamiwaarschuwingen. Oceaanmodellen waaraan dergelijke alarmen worden ontleend,
moeten naar hun mening beschikken over de volledige, gedetailleerde topografie
van de oceaanbodem en dus niet slechts rekening houden met in de buurt van de
kust veroorzaakte effecten. Alleen dan is per kustzone een inschatting te maken
van het gevaar voor een verwoestende tsunami.
Literatuur:
|
|
|