|
'In de jaren 70 van de vorige eeuw waren wetenschappers eensgezind van mening dat de aarde kouder wordt', zo hoor je vaak beweren. 'Vandaag de dag hebben ze het allemaal over een opwarming van de aarde'. Hebben de klimaatonderzoekers hun koers radicaal verlegd?
Dat is niet het geval, als we Thomas Peterson van het Amerikaanse National Climatic Data Center mogen geloven. 'De zogenaamde consensus onder klimatologen in die tijd over een naderende ijstijd is een fabeltje', schrijft hij in het septembernummer 2008 van de BAMS, het maandelijks tijdschrift van de American Meteorological Society. Wel verschenen er, vooral in de dagbladpers en in populair-wetenschappelijke tijdschriften, artikelen die een kouder klimaat voorzagen. Zo kopte de New York Times in 1975: 'Wetenschappers vragen zich af waarom het klimaat verandert; mogelijk sterke afkoeling'. In datzelfde jaar berichtte Newsweek over 'een afkoelende aarde'. Twee jaar eerder al was in Science Digest een artikel verschenen met als kop: 'Zet je schrap voor een volgende ijstijd'. National Geographic Magazine schreef in 1976 onder de titel 'Wat is er aan de hand met het klimaat?' eveneens over een kouder wordend klimaat. Ook het boek en televisieprogramma van BBC-wetenschapsjournalist Calder 'de Weermachinerie en de dreiging van het ijs', waarin een nieuwe ijstijd wordt aangekondigd, maakte veel indruk. Men was niet alleen bezorgd over de dalende temperaturen; vooral de daaruit voortvloeiende teruglopende oogsten bij een in omvang stijgende wereldbevolking zag men als een onheilspellende dreiging.
| |||
Publicaties
over afkoeling van de aarde of een naderende ijstijd uit de jaren 70 van de vorige
eeuw: van links af De Washington Post (1970), De Weermachinerie (1974), Time (1974)
en Newsweek (1975).
|
Vruchtbare
bodem
De voorspellingen van een afkoelende aarde of zelfs een naderende
ijstijd vielen in een vruchtbare bodem. De temperaturen toonden, onder andere
in Europa, een dalende tendens (figuur 2). Bovendien lieten de eerste satellietbeelden
van eind jaren zestig en begin jaren zeventig een toename zien van de sneeuw-
en ijsbedekking op het noordelijk halfrond. Daarbovenop waren de winters van 1972
en 1973 in Azië en in delen van Noord-Amerika extreem streng.
Toch kwamen
juist in die jaren voor het eerst meetreeksen beschikbaar van de toenemende hoeveelheid
koolstofdioxide (CO2) in de dampkring. Tegelijkertijd gaven rekenresultaten van
de toenmalige klimaatmodellen aan dat verdere toename onvermijdelijk tot een opwarming
van de aarde zou leiden. 'In werkelijkheid domineerde het versterkte broeikaseffect
toen al de wetenschappelijke literatuur', schrijft Peterson. De mythe dat er onder
klimaatwetenschappers overeenstemming zou hebben bestaan over een tendens tot
afkoeling of zelfs een snel op handen zijnde ijstijd, verwijst hij resoluut naar
de prullebak. Hij schrijft deze fabel toe aan selectieve misinterpretatie van
de vakliteratuur, vooral door de media in die tijd, maar soms ook nu nog door
mensen die hun licht over het onderwerp willen laten schijnen.
2.
Waargenomen temperatuurverloop in Europa, 1850-2007. De lichtgroene staafjes geven
per jaar de afwijking van de jaargemiddelde temperatuur van waarneemstations op
land ten opzichte van het gemiddelde over de periode 1850-1899. De donkergroene
lijn strijkt deze gegevens vlak over perioden van 10 jaar. De gele lijn doet hetzelfde,
maar gebruikt ook meetgegevens van waarneemstations op zee. De gegevens tonen
een dalende tendens in de periode 1950-1980. Bron: European Environment Agency/KNMI. |
|
Literatuuronderzoek
'Als
je wilt weten hoe klimaatonderzoekers over opwarming of afkoeling denken, kun
je ze dat het beste vragen', aldus Peterson. Gelukkig was dat in die periode ook
inderdaad gedaan en wel in 1977, kort na de zeer strenge winter van 1976-1977
in het oosten van de Verenigde Staten. De 24 Amerikaanse onderzoekers die de vragenlijst
van de National Defense University Research Directorate hadden ingevuld, waren
unaniem van mening dat een lichte opwarming van de aarde waarschijnlijker was
dan een afkoeling.
Toch wilden Peterson en zijn mede-auteurs, de Britse klimaatexpert
William Conolley en de Amerikaanse wetenschapsjournalist John Fleck, hun opvatting
over de 'afkoelingsmythe' verder onderbouwen. Ze namen een groot aantal klimaatartikelen
door die in de periode 1965 tot en met 1979 in de wetenschappelijke vakliteratuur
waren verschenen. Daarbij turfden ze of de auteurs argumenten aandroegen voor
opwarming van de aarde, voor afkoeling of 'neutraal' waren. Ze vonden 44 artikelen
waarin opwarming werd voorspeld, 20 waren neutraal en in 7 gevallen ging het om
verdere afkoeling (figuur 3).
Vervolgens spitten ze de vaktijdschriften nogmaals
door tot en met de jaargangen van 1983 om te zien hoe vaak die artikelen door
andere wetenschappers werden geciteerd. Voor de 'koude' artikelen was dat 325
maal, de neutrale werden 424 keer aangehaald en de 'warme artikelen 2043 maal.
Hun conclusie: de opvatting van een opwarming van de aarde ten gevolge van het
versterkt broeikaseffect was toen al gemeengoed.
Ze voelen zich in hun opvatting
gesterkt door een rapport van de Climate Research Board van de National Research
Council dat in 1979 verscheen. Dergelijke commissies bestaan uit gerenommeerde
experts op een bepaald terrein en worden in de Verenigde Staten vaker ingesteld
als er natuurwetenschappelijke problemen zijn die gevolgen kunnen hebben voor
de samenleving of de politiek. De Climate Research Board maakte in 1979 geen woorden
vuil aan een afkoeling van de aarde of een naderende ijstijd. Wel concludeerde
het panel dat de dreiging van broeikasgassen reëel was en niet gebagatelliseerd
mocht worden. Ook noemt de commissie al een mogelijke opwarming van de aarde van
1,5 tot 4,5 graad bij een verdubbeling van de concentraties CO2 in de dampkring.
3a.
Aantal artikelen verschenen tussen 1965 en 1979 in wetenschappelijke tijdschriften
over klimaatverandering, ingedeeld naar wereldwijde afkoeling, opwarming of neutraal.
Het leeuwendeel van de artikelen draagt argumenten aan voor een opwarming van
de aarde. | 3b.
Aantal verwijzingen naar de artikelen van figuur 3a. 1965-1983. Bron: Peterson et al. (2008). |
Nederland
Weken
de meningen over de klimaatproblematiek in Nederland destijds af van die in bijvoorbeeld
de Verenigde Staten? Daarvoor zijn geen aanwijzingen, zo blijkt uit een artikel
van Cor Schuurmans en Fons Baede, dat eveneens in september van dit jaar verscheen
in het tijdschrift Meteorologica. De Nederlandse klimaatdeskundigen-van-het-eerste-uur
constateren dat het versterkt broeikaseffect in die tijd nog niet sterk leefde.
Toch schreef KNMI-medewerker Wouter Lablans al in 1970 een artikel in het Chemisch
Weekblad, waarin de invloed van het toenemend CO2-gehalte in de dampkring op de
temperatuur van de atmosfeer werd genoemd. In de jaren daarna waren er ook andere
KNMI'ers die over het CO2-probleem in de pen klommen. Ze stelden het opwarmingseffect
naast andere invloeden op het klimaat, zoals bijvoorbeeld afkoeling door luchtverontreinigingsdeeltjes,
zonder al te kunnen aangeven in welke richting de balans zou gaan doorslaan. 'Ze
waren veel te voorzichtig, te verstandig of misschien wel te vakkundig om zich
voor de volle 100% voor de ene of de andere mogelijkheid uit te spreken', zegt
Huug van den Dool, die destijds als klimaatonderzoeker op het KNMI werkte.
De
snelle nadering van een nieuwe ijstijd kwam de Nederlandse klimaatonderzoekers
voor als zeer onwaarschijnlijk. Hoe er destijds over werd gedacht is op te maken
uit een rapport dat Schuurmans schreef over de KNMI-medewerking aan de tv-uitzending
van de Weermachinerie door de KRO. 'Wat mij naast een aantal kleinere tekortkomingen
het meest ergert is het slot: er moest koste wat kost een sensationeel tintje
aan de film worden gegeven. Die climax werd gevonden in een nog zeer speculatieve
theorie over het mogelijk snelle ontstaan van een ijstijd in onze streken. Op
zich is die theorie wel interessant, maar zij krijgt hier, mijns inziens, een
onevenredig grote aandacht'.
4. Berichten uit de Leeuwarder Courant van 15 oktober 1970 (links) en 28 januari 1974. Bron: Stichting Digitaal Archief Leeuwarder Courant.
Schuurmans
staat vandaag de dag volledig achter de conclusies van Peterson en zijn mede-auteurs.
Uit eigen ervaring kent hij voorbeelden die hun verhaal ondersteunen. Zo was hij
in 1975 bij een symposium in Norwich(UK) gewijd aan 'Klimaatveranderingen en de
toekomst van het klimaat', waar hij de meningen van zijn collega's kon proeven.
Organisator Hubert Lamb had kort daarvoor een klimaatverwachting uitgegeven die
globaal op het volgende neerkwam: doorgaande afkoeling op de tijdschaal van duizenden
jaren, tijdelijk (mogelijk nog deze eeuw) afgezwakt of zelfs omslaand in een opwarming
door natuurlijke oorzaken en door het temperatuurverhogend effect van de toename
van CO2 in de atmosfeer. 'Ook hierin geen woord over een snelle nadering van een
ijstijd', aldus Schuurmans. 'Die bestond vrijwel uitsluitend in de media; in het
klimaatonderzoek was het geen issue van betekenis. Anders hadden we destijds wel
een internationaal klimaatpanel voor die ijstijd gehad, net zoals we nu het IPCC
hebben voor de opwarming van de aarde'.
'De situatie lag bij ons overigens
wel iets anders dan in de Verenigde Staten,' volgens Van den Dool, die tegenwoordig
verbonden is aan het Amerikaanse Climate Prediction Center in Camp Springs, Maryland.
'In Nederland waren de winters na 1963 en vooral in de jaren 70 steeds erg warm.
Hoe lang hebben we niet op een Elfstedentocht moeten wachten! Daardoor waren wij
minder dan in de Verenigde Staten geneigd ons door kortstondige perioden met kouder
weer bij de neus te laten nemen.' (vergelijk figuur 5).
'Het is opvallend hoe
sterk het geloof in afkoeling of opwarming van de aarde wordt bepaald door de
empirie', benadrukt de Nederlands-Amerikaanse klimaatonderzoeker. 'Toen de aarde
in de jaren 1940-1970 afkoelde, kon een in feite juiste theorie over opwarming
van de aarde door het CO2-effect niet oproeien tegen de feiten. Dezelfde theorie
is nu, met de huidige wereldwijde opwarming opeens erg geloofwaardig. Wat als
het weer een poosje omdraait?', gniffelt Van den Dool. 'Ik zou dat wel leuk vinden,
als we zo door de moedertje natuur in ons hemd worden gezet
'.
Literatuur
Peterson,
T.C. et al., 2008, The
myth of the 1970s global cooling scientific consensus, Bulletin American
Meteorological Society, September 2008.
Schuurmans, C. en Baede, F., Het
eerste klimaatadvies in Nederland: ontstaan, inhoud en gevolgen (deel 1), Meteorologica,
september 2008 .