Orkanen bijten in het stof
Kees Floor, Zenit juni 2007

 

Vier tot zes verwoestende orkanen voorspelde het Amerikaanse National Hurricane Center voor 2006 op een totaal van dertien tot zestien tropische stormen. Uiteindelijk viel het allemaal reuze mee, zeker na het onstuimige hurricaneseizoen van 2005. In totaal waren er vorig jaar negen tropische stormen met een naam, waarvan er vijf uitgroeiden tot een orkaan. Waarom zaten de meteorologen er zo ver naast?

Verklaringen van atmosfeeronderzoekers verwijzen doorgaans naar de rol van de temperatuur van het oceaanwater in het gebied waar de tropische cyclonen zich vormen en ontwikkelen. Meestal houdt men een temperatuur aan van 28 graden als minimum om de ontwikkeling van orkanen mogelijk te maken. Het warme water levert zowel de warmte als het vocht dat nodig is om de orkanen levensvatbaar te doen zijn.

1a. Een stofpluim trekt op 23 juli 2006 vanuit de Sahara en Mauretanië de Atlantische Oceaan op. Dergelijke uitbraken van woestijnstof leiden mogelijk tot afkoeling van het oceaanwater en daarmee tot een afname van het aantal tropische cyclonen. Bron: NASA/GSFC/MODIS Rapid Response Team.1b. Tropische cyclonen Gordon en Helene (08L) bovende Atlantische Oceaan op 18 september 2006. Bron:
NASA/GSFC/MODIS Land Rapid Response Team.
2. Vergelijking van de temperatuur van het oceaanwater op 30 mei 2006 (boven) met het twaalfjarig gemiddelde over de periode 1985-1996. De temperatuurgegevens van 2006 zijn afkomstig van het AMSR-E instrument op de Amerikaanse satelliet Aqua. Ter vergelijking is onder de situatie op dezelfde dag in 2005 afgebeeld. Het orkaanseizoen begint jaarlijks op 1 juni. In topjaar 2005 was het water ongeveer 2 graden warmer.
3. Gemiddelde temperatuur van het zeewater gedurende het orkaanseizoen van 1 juni tot en met 31 november in 2006 (boven) en 2005 (onder). Blauw is relatief koel, warm geelachtig roze. De banen van tropische stormen en orkanen zijn ingetekend in respectievelijk grijs en zwart. Daardoor is tevens te zien dat de activiteit in 2005 groter was dan in 2006.

Minder warme start
Temperatuurmetingen van de Advanced Microwave Scanning Radiometer-EOS (AMSR-E) op de Amerikaanse satelliet Aqua lieten zien dat het water in 2005 op 30 mei, dus vlak voor het begin van het orkaanseizoen, ongeveer 2 graden warmer was dan in 2006. In figuur 2 duiden rode tinten op water dat warmer is dan normaal, terwijl het in de blauwe gebieden juist kouder is. De uitgangspositie voor 2006 was weliswaar 'orkaanvriendelijk', maar duidelijk minder extreem dan het jaar ervoor. In 2005 traden er dan ook al binnen twee maanden zeven tropische stormen op, waarvan er een (Emily) de eerst categorie-5 hurricane werd die zich sinds het begin van de registraties voordeed in juli. De waargenomen verschillen in begintemperaturen maken aannemelijk dat 2006 minder heftig zou moeten verlopen dan het jaar ervoor, al vindt er in de loop van het seizoen uiteraard nog verdere opwarming van het oceaanwater plaats.

Meer stof
Die opwarming bleef in 2006 echter achter bij de verwachtingen. Daardoor lag ook de gemiddelde zeewatertemperatuur - weer gemeten met de AMSR-E - in het orkaanseizoen van 2006 lager dan het jaar ervoor (zie figuur 3).
Hoewel het laatste woord daarover nog niet is gesproken, wordt Saharastof genoemd als mogelijke oorzaak van het kleine aantal tropische stormen en cyclonen. Vooral in juni en juli 2006 waren er namelijk hevige stofstormen in de Afrikaanse woestijn. Het stof kan omhoog gevoerd worden en zich vervolgens over grote afstanden verplaatsen naar bijvoorbeeld het Caribisch gebied.
In oktober 2006 kwamen medewerkers van de University of Wisconsin-Madison naar buiten met onderzoeksresultaten waaruit bleek dat er een verband is tussen de hoeveelheid stof boven de Atlantische Oceaan en de activiteit van orkanen. Op basis van 25 jaar satellietwaarnemingen concludeerden ze dat er in actieve orkaanseizoenen weinig stof in de lucht zat. Jaren met veel stof in de atmosfeer leverden meestal weinig tropische cyclonen op. Zij suggereren dan ook dat weervoorspellers stofwolken moeten gaan volgen en dat ze kennis over de aanwezigheid van stof deel moeten laten uitmaken van hun verwachtingsmethodiek.
In februari van dit jaar kwam de optie van de rol van Saharastof opnieuw in het nieuws. Medewerkers van NASA Goddard Space Flight Center bestudeerden de stofmetingen van het Nederlands-Finse Ozone Monitoring Instrument (OMI) op de Amerikaanse satelliet Aura. Daarbij vonden ze dat gedurende het orkaanseizoen van 2006 ongebruikelijk grote hoeveelheden Saharastof boven de Atlantische Oceaan zweefden. Ze wezen erop dat het stof binnenvallende zonnestraling kan onderscheppen, waardoor het zeewater minder opwarmt en de stoffige atmosfeer erboven juist meer. De zwaarste stofstorm van eind juni en begin juli veroorzaakte zelfs een temperatuurdaling van het oceaanwater in de gebieden waarin tropische stormen gewoonlijk tot ontwikkeling komen.
Verder onderzoek moet uitwijzen of Saharastof tropische cyclonen inderdaad in het stof kan doen bijten.