Orkaanseizoen
van start | Mitch, oktober 1998 |
Binnenkort gaat boven de Noord-Atlantische Oceaan en het Caribische gebied het orkaanseizoen weer van start; misschien is het zelfs al begonnen. De meeste tropische cyclonen, daar hurricanes genoemd, treden er op in de maanden augustus, september en oktober. Het seizoen wordt ingeperkt door één van de voorwaarden voor het ontstaan van tropische cyclonen: een zeewatertemperatuur van ten minste 26 graden. Ook voor delen van de Stille Oceaan en voor het noorden van de Indische Oceaan geldt dit orkaanseizoen, maar er zijn ook gebieden waar cyclonen het hele jaar door kunnen voorkomen, zoals te zien is in figuur 1 en 7.
|
|
Figuur
1: Tropische storm en drie cyclonen boven de Indische Oceaan, 11 februari 2003.Geheel links de kust van Madagaskar. | Figuur: Het hurricanseizoen |
Veel slachtoffers en
schade
Tropische stormen zijn kleinschalige depressies die vergezeld gaan
van veel wind, overvloedige regenval, hoge zeegolven en vloedgolven. Bereikt de
wind orkaankracht (windkracht 12), dan spreekt met van een tropische cycloon.
Tropische
cyclonen komen voor in de zeegebieden rond de equator die zijn aangegeven in figuur
2. Ze staan bekend onder verschillende namen, zoals hurricane in de Verenigde
Staten, tyfoon of eenvoudigweg cycloon in Azië en willy-willie
in Australië. De Amerikanen meten de wind door te middelen over 1 minuut;
standaard volgens de normen van de Wereld Meteorologische Organisatie is 10 minuten.
Figuur 2: gebieden waar tropische cyclonen optreden:
Noord-Atlantische Oceaan, Golf van Mexico en Caribische Zee Noordoostelijke Stille Oceaan (van Mexico tot de datumgrens) Noordwestelijke Stille Oceaan (van de datumgrens tot Azië, inclusief de Zuid-Chinese Zee Noordelijke Indische Oceaan met de Golf van Bengalen en de Arabische Zee. Zuidwestelijke Indische Oceaan van Afrika tot 100 graden oosterlengte Zuidoostelijke Indische Oceaan/omgeving Australië van 100 tot 142 graden oosterlengte Zuidwestelijke Stille Oceaan tot Australië, van 142 graden oosterlengte tot 120 graden westerlengte.
De meeste schade wordt veroorzaakt
op het moment dat de tropische cyclonen de kust bereiken. De slachtoffers vallen
vooral door vloedgolven, die tot 6 m hoog kunnen worden. Inhammen kunnen het vloedgolfeffect
nog versterken: de Bathurst Bay Hurricane veroorzaakte in 1899 in de gelijknamige
baai in Australië een opzet van maar liefst 13 m.
Als record voor het
aantal slachtoffers gold lange tijd de cycloon van 7 oktober 1737 in de Golf van
Bengalen, waarbij meer dan een kwart miljoen slachtoffers te betreuren waren.
Inmiddels is men van mening dat een vloedgolf in Bangla Desh uit 1970 daar niet
voor onderdeed; sommige bronnen schatten het aantal doden bij die catastrofe zelfs
op 300 000.
Ook als de schade in het kustgebied gering is, kan overvloedige
neerslag meer landinwaarts plotseling opkomende overstromingen teweeg brengen.
Soms komen neerslaghoeveelheden voor van 750 mm, dat is evenveel als er in Nederland
in een heel jaar valt. De neerslag vormt bij alle tropische stormen die het land
optrekken, een even grote bedreiging; het criterium van windkracht 12, zoals dat
geldt voor de cycloon- of hurricanestatus, is daarbij niet van belang. Boven zee
treden extreem hoge golven op, bijvoorbeeld 30 m bij de hurricane Luis uit 1995.
In
de laatste decennia eisen de tropische cyclonen vooral een hoge tol in bijvoorbeeld
Bangla Desh, waar vloedgolven makkelijk ver het land kunnen binnendringen en de
infrastructuur ontbreekt om de bevolking te beschermen, te evacueren of tijdig
te waarschuwen. In de Verenigde Staten viel het aantal slachtoffers de laatste
decennia mee. Deels komt dit door tijdiger signalering dankzij weersatellieten,
nauwkeuriger verwachtingen, effectievere berichtgeving, tijdiger evacuaties, een
beter voorbereid publiek en een professioneler 'calamiteitenmanagement' door de
Amerikaanse overheid. Daarnaast is er sprake van toeval of, zo men wil, geluk:
naar verhouding weinig belangrijke orkanen trokken in dichtbevolkte streken het
land op. Door de sterke groei van de bevolking langs de Amerikaanse oostkust en
de complexiteit van een evacuatie, is ook in de Verenigde Staten een ramp in de
toekomst toch niet uit te sluiten.
Warm zeewater
Tropische cyclonen
zijn kleinschaliger dan 'gewone' hoge- en lagedrukgebieden van de gematigde breedten;
ze hebben een doorsnede van 500-1500 km. De orkaanwinden doen zich uitsluitend
voor in de kern, die slechts 1-4% beslaat van de totale omvang. De levensduur
bedraagt gewoonlijk 5-10 dagen, maar is soms veel langer. In 2002 had Kyle een
levensduur van 22 dagen; Ginger hield het in 1971 28 dagen vol.
Gerekend over
de gehele aardbol zijn er elk jaar 80-90 tropische stormen; ongeveer 2 op de 3
stormen ontwikkelen zich tot een orkaan. Op de Noord-Atlantische Oceaan loopt
het aantal tropische stormen per jaar uiteen van 4 (1983) tot 21 (1933); gemiddeld
zijn het er ongeveer 10.
De meeste tropische cyclonen komen tot ontwikkeling
in een gebied tussen 5 en 20 graden noorder- of zuiderbreedte. Verder van de evenaar
weg is het zeewater te koud; we zagen al dat dit bij voorkeur 26 graden moet zijn
of warmer. Verdampend zeewater is namelijk een belangrijke bron van energie voor
een cycloon; daarnaast levert de achtergrondstroming een bijdrage, evenals de
condensatiewarmte die vrij komt in de zware buien in de buurt van het centrum
van de cycloon. Overigens wordt slechts 2,5 % van die energie gebruikt voor het
aandrijven van de orkaanwinden. Het gaat natuurlijk wel om grote hoeveelheden
energie: een 'gemiddelde' orkaan bevat een hoeveelheid energie die gelijk is aan
vijf maal het totale energiegebruik van de hele mensheid in 1990.
| |
Banen van tropische cyclonen in de laatste 150
jaar (afgesloten september 2006). (Image by Robert A. Rohde, Global Warming Art.) |
Tropische cyclonen ontstaan aan het eind van de zomer en
in het begin van de herfst als het zeewater op z'n warmst is. (Graphic by Robert
Simmon, NASA GSFC) |
Doordat de afwijkende kracht van de aardrotatie, ook wel corioliskracht genoemd, eveneens een belangrijke rol speelt, houden de cyclonen wat afstand tot de evenaar; in de buurt van de evenaar is de corioliskracht namelijk nul. Om tropische cyclonen tot ontwikkeling te laten komen moet verder de atmosfeer boven de tropische oceaan voldoende onstabiel zijn, zonder dat de wind er weer te veel verandert met de hoogte. Ze ontstaan niet 'uit het niets'; er moeten in de buurt van het aardoppervlak al storingen aanwezig zijn (zogeheten 'easterly waves'), die onder de hierboven genoemde voorwaarden uit kunnen (niet noodzakelijkerwijs moeten) groeien tot een tropische storm. Voor de hurricanes in het Caribische gebied geldt dat die storingen meestal afkomstig zijn uit Afrika; ze drijven al ontwikkelend met de noordoostpassaat - ten zuiden van het subtropisch hogedrukgebied bij de Azoren langs - de Atlantische Oceaan over (figuur 3). Deze stroming drijft ze naar het Caribische gebied, waar ze over de eilanden kunnen razen, aan land kunnen gaan of naar het noorden afbuigen. Boven land neemt de windsnelheid door wrijving enigszins af, maar de vlagerigheid neemt toe. Doordat juist de windstoten de meeste schade veroorzaken, raakt men zo van de regen in de drup, Pas na enkele uren boven land begint de orkaan in kracht af te nemen; hij raakt dan namelijk afgesneden van zijn belangrijkste energiebron: het warme zeewater.
Figuur 3: Hurricanes ontwikkelen zich uit storingen bij Afrika, via de tussenstadia van (van rechts af) tropische depressie en tropische storm tot tropische cycloon.
Sommige, naar het noorden afgebogen, tropische cyclonen komen terecht in de westelijke stroming van de gematigde breedten. Ze gaan dan over in een 'normale' depressie en worden in de richting van Europa gevoerd. Voor zover bekend maakte een tropische cycloon slechts éénmaal de oceaanoversteek af en kwam terecht aan de Ierse westkust, waar hij veel schade aanrichtte; dat was Debbie in 1961. In onze omgeving wordt gemiddeld eens per jaar een ex-cycloon gesignaleerd; vaak gaat het dan om actieve depressies die veel regen en wind met zich meebrengen.
Oog
De
tropische cyclonen verschijnen niet met vaste regelmaat; nu eens vormen zich verscheidene
orkanen min of meer gelijktijdig, zoals in het geval van figuur 1, dan weer is
er 2 – 3 weken weinig of geen activiteit.
Het meest opvallende kenmerk van
een tropische cycloon is het wolkenvrije oog (bijvoorbeeld figuur 4), waar dalende
luchtbewegingen optreden. Het oog heeft een diameter van 30-50 km en is op satellietbeelden
gewoonlijk goed te zien. De luchtdruk is in (of vanuit de satelliet bezien, onder)
het oog het laagst. Rondom het oog bevindt zich een 'muur' van actieve bewolking;
daar gaat de lucht met snelheden van 100-150 km per uur omhoog. Aan het aardoppervlak
direct onder de 'muur' treden de hoogste windsnelheden op. Aan de bovenzijde op
zo'n 18 km hoogte, stroomt de lucht met bewolking weer spiraalsgewijs naar buiten.
Daardoor vormt er zich aan de bovenkant van de cycloon een kap van ijswolken,
die eveneens op satellietbeelden markant zichtbaar is.
Tropische cycloon met oog (eye), 'muur' (eyewall), regenbanden (rain bands) en spiraalsgewijs uitstromende lucht aan de bovenzijde. | Figuur
4: Hurricane Fran, 4 september 1996. | Figuur: De hoogste windsnelheden treden op aan de rechterkant van de tropische cycloon, gezien met de verplaatsing mee. |
Direct buiten de 'muur' bevinden zich regenbanden die evenwijdig aan de wind naar het centrum toe lijken te spiraliseren. Deze banden zijn 5-50 km breed en 100-300km lang. Ze veroorzaken neerslagintensiteiten van 25 mm per uur of meer over een klein oppervlak, ongeveer 10% van het totale gebied waar de cycloon het laat regenen.
Naamgeving
De naam 'hurricane' is afgeleid van 'Hurakan',
een van de scheppende goden van de Maya's, die met zijn adem over de chaotische
wateren blies en zo droog land creëerde. Op hun beurt hebben tropische cyclonen
eveneens namen. Het bekendst zijn de jongens- en meisjesnamen, maar in landen
als Korea, Thailand, Vietnam, China, Japan worden historische namen van goden
gebruikt, zoals Prapiroon (Regengod), Wukong (Apenkoning) of Dianmu (Moeder van
de Bliksem).
Hurricanes in het Caribische gebied werden een aantal eeuwen lang
aangeduid met de naam van de heilige van de dag waarop de hurricane optrad. Zo
werd Puerto Rico op 26 juli 1825 aan het begin van een vroeg seizoen getroffen
door de verwoestende orkaan Santa Ana en op 13 september 1876 door hurricane San
Felipe. Toen er in 1928 op dezelfde dag opnieuw een orkaan toesloeg, werd dat
San Felipe 2. Overigens paste men in een ver verleden in Nederland een zelfde
principe toe. Zo herinnert De Biesbosch thans nog steeds aan de St Elisabethsvloed
van 18 november 1421 en de vloed op 'St Felix Quade Saterdach', 5 november 1530,
gaf de aanzet tot de ondergang van Reimerswaal op Zuid Beveland.
Na de heiligennamen
kwamen de geografische coördinaten in gebruik, maar deze praktijk vertraagde
de communicatie en gaf aanleiding tot veel fouten in de berichtgeving.
De Australische
meteoroloog Clement Wragge komt de eer toe aan het eind van de 19e eeuw als eerste
meisjesnamen te hebben gebruikt voor tropische stormen. In de Tweede Wereldoorlog
werd dat gebruik van meisjesnamen in alfabetische volgorde ook de normale praktijk
in het Caribische gebied. Elke tropische depressie van ten minste windkracht 8
krijgt een eigen naam. In 1978 deden voor het eerst jongensnamen hun intrede,
aanvankelijk alleen in het gebied van de Stille Oceaan voor de Amerikaanse westkust,
een jaar later ook op de Atlantische Oceaan en in de Golf van Mexico. Er zijn
zes namenlijsten opgesteld; om de zes jaar komen dezelfde namen dus weer terug.
Een uitzondering wordt gemaakt voor de namen van verwoestende orkanen die weergeschiedenis
hebben geschreven en die men zich nog generaties lang kan heugen; deze worden
van de lijst afgevoerd en vervangen door nieuwe. Sinds 1954 is dat 40 keer gebeurd.
De meest recente voorbeelden zijn Allison, Iris en Michelle uit 2001, Keith uit
2000 en Floyd en Lenny uit 1999. De lijst van namen voor 2003 staat in Tabel 1.
Merk op dat de Q, U, X, Y en Z niet worden gebruikt.
Tabel 1: Namen van hurricanes in het Caribische gebied in 2003 |
Figuur onder: Hurricane Andrew uit 1992 | ||
Ana Bill Claudette Danny Erika Fabian Grace | Henri Isabel Juan Kate Larry Mindy Nicholas | Odette Peter Rose Sam Teresa Victor Wanda |
Schaal
Alle tropische
cyclonen zijn gevaarlijk, maar sommige zijn gevaarlijker dan andere. Daarom is
er een classificatie ontwikkeld om onderscheid te kunnen maken tussen bijvoorbeeld
krachtige en verwoestende hurricanes en om zich beter op de te verwachten schade
te kunnen voorbereiden. De schaal werd opgesteld in 1969 door consultant Herbert
Saffir, gespecialiseerd in stormschade aan gebouwen, en Bob Simpson, directeur
van het National Hurricane Centre (Tabel 2). De schaal wordt gebruikt om
een inschatting te maken van mogelijke schade wanneer de hurricane de kust bereikt.
Een hurricane van klassen 2, 3, 4 en 5 is respectievelijk 10, 50 100 en 250 maal
zo verwoestend als een zwakke hurricane van klasse 1. Overigens hangt de schade
op een bepaalde plaats af van verschillende factoren, zoals de afstand tot het
gebied met de hoogste windsnelheden, open of beschutte ligging, de bouwvoorschriften
ter plekke, begroeiing van het landschap en of er al dan niet overstromingen optreden.
Er
is geen verband tussen de omvang van een tropische cycloon en het verwoestend
potentieel; zo was de zeer krachtige orkaan Andrew uit 1992, klasse 4 op de Saffir-Simpsonschaal,
betrekkelijk klein
Tabel 2: Schaal voor hurricanes volgens Saffir & Simpson
Klasse | Om-schrijving |
Wind-snelheid (km/h) | Stormvloed (meters boven normaal) | schade | minimum luchtdruk in de kern | |
tropische depressie |
TD | minder dan 62 | ||||
tropische storm |
TS |
|
62-117 |
|
| |
hurricane | 1 |
Zwak | 118-152 |
1,2-1,6 | Lichte schade |
981 hPa of meer |
hurricane | 2 | Matig | 153-176 |
1,7-2,5 | Dak- en vensterschade en belangrijke schade aan bomen en gewassen | 965-980 hPa |
hurricane |
3 | Krachtig |
177-208 | 2,6-3,7 |
Grote schade met uitgebreide vernielingen aan gebouwen |
964-945 hPa |
hurricane |
4 | Zeer krachtig |
209-248 | 3,8-5,4 |
Zeer groot: daken weggeblazen, veel waterschade op de begane grond van gebouwen aan de kust | 944-920 hPa |
tropische cycloon |
5 | Verwoestend |
Groter dan 248 | Groter dan 5,4 |
Catastrofaal: vrijwel alle daken weggeblazen, evenals kleine lichtere bouwsels en grote schade aan gebouwen. | minder dan 920 hPa |
Verwachtingen
De meteoroloog die verwachtingen
moet opstellen voor hurricanes moet vier vragen beantwoorden: waar raakt hij de
kust, wanneer gaat dat gebeuren, hoe krachtig is hij op dat moment en welke bedreigingen
gaan ervan uit: extreme wind, stormvloed, overvloedige neerslag en/of zware buien
Gewoonlijk
probeert hij deze vragen te beantwoorden door nauwkeurig de baan van de tropische
cycloon te volgen; dat is sowieso nodig om scheepvaart en luchtvaart uit de buurt
van het stormgeweld te kunnen houden. De posities van de tropische cycloon worden
bepaald uit satellietbeelden en met verkenningsvluchten; aangenomen wordt dat
de hurricane in eerste instantie niet verandert van richting en snelheid. Daarnaast
heeft de meteoroloog statistische modellen en atmosfeermodellen tot zijn beschikken
bij het verder preciseren van zijn verwachtingen. Als de achtergrondstroming waarin
de tropische cycloon wordt meegevoerd, relatief krachtig is, gaat het voorspellen
beter dan bij een zwakke achtergrondstroming; in het laatste geval leidt de wisselwerking
tussen de tropische cycloon en de stroming soms tot een grillige baan.
Gemiddeld
zit een Amerikaanse verwachting voor 24 uur vooruit er 170 km naast; in 5% van
de gevallen in de laatste tien jaar bedroeg voor die verwachtingstermijn de fout
meer dan 370 km. Het gebied waarvoor alarm wordt geslagen is de laatste tijd alleen
maar toegenomen en bedraagt nu gemiddeld 730 km; het gemiddelde over de laatste
30 jaar bedraagt ruim 550 km. Niet dat de kwaliteit van de verwachtingen afneemt,
maar de autoriteiten willen tegenwoordig eerder waarschuwingen doen uitgaan dan
in het verleden. Er wordt een alarm uitgegeven voor dat gedeelte van de kustlijn
waar windkracht 8 of meer wordt verwacht; de lengte daarvan hangt dus zowel af
van onzekerheden in de baan van de hurricane als onzekerheden in de exacte omvang
van het gebied waar de windsnelheidsdrempel wordt overschreden.
Het derde element
van de verwachting is de intensiteit van de orkaan. Voor een zeer krachtige hurricane
zijn uiteraard ingrijpender maatregelen nodig dan voor een orkaan die kan worden
omschreven als matig. De hoogste windsnelheden treden op aan de rechterkant van
de tropische cycloon, gezien met de verplaatsing mee. Aan de rechterkant versterkt
de achtergrondstroming de windsnelheden in het linksom ronddraaiende systeem;
aan de linkerkant werken hurricane en achtergrondstroming elkaar tegen. Tot slot
wil men natuurlijk weten uit welke hoek het grootste gevaar dreigt: wind, stormvloed,
overvloedige neerslag of zware buien. Op dit moment is daarop nog niet altijd
een gedetailleerd antwoord mogelijk. Door de kracht volgens de schaal van Saffir
& Simpson goed te voorspellen en het type dreiging beter in kaart te brengen,
hoopt men in de toekomst levens te redden en/of kosten te besparen.
Nieuwe
methodieken
Sinds ongeveer anderhalf jaar zijn ook kansverwachtingen beschikbaar
gebaseerd op ensembleverwachtingen van het Europees weercentrum (zie Zenit december
2002). Figuur 5 geeft een voorbeeld hoe de informatie uit zo'n kansverwachting
kan worden samengevat. Het probleem waarvoor de meteoroloog in dit geval stond
is of de orkaan Lili van oktober 2002 aan land zo gaan en waar dat dan zou gebeuren.
De lijnen in de figuur laten de 5-daagse baan van de hurricane zien volgens elk
van de 52 berekeningen van het ensemblevoorspelsysteem. De kleur van een gebied
geeft de kans aan dat Lili gedurende die 5 dagen op een afstand van hooguit 100
km een bepaalde locatie zal passeren. Figuur 6 laat zien waar de orkaan uiteindelijk
het vasteland van Noord-Amerika optrok.
Andere verwachtingsmethodieken maken
gebruik van verschillende atmosfeermodellen om de baan van een tropische cycloon
te voorpellen; men noemt dat een superensemble. Via statistische methoden wordt
eerst afgeleid welk atmosfeermodel op welke punten goed scoort; de verwachting
die vervolgens wordt opgesteld, profiteert van de sterke kanten van de gebruikte
modellen en onderdrukt eventuele zwakke kanten. Voor de methode kan worden gebruikt,
moet ze eerst 'leren' hoe die atmosfeermodellen op dat moment presteren; pas in
de loop van een orkaanseizoen kan de door de methodiek vergaarde kennis worden
ingezet voor de voorspelling van de baan van een volgende hurricane.
Sommige
voorspellingen gaan nog verder vooruit in de tijd; via statistische methoden of
met behulp van een klimaatmodel probeert men dan een uitspraak te doen over of
het een 'goed' of een 'slecht' orkanenjaar zal worden. Deze methoden staan overigens
nog in de kinderschoenen.
Figuur 5 (boven): Grafische weergave van een kansverwachting van het ensemblevoorspelsysteem van het Europees Weercentrum voor de baan van tropische cycloon Lili uit oktober 2002. Verklaring: zie tekst. Figuur 6 (rechts): Hurricane Lili, waarvan de baan was voorspeld in figuur 5, is bij de kust van Louisiana het vasteland van Noord-Amerika opgetrokken. |
Satellietbeelden
Satellietbeelden spelen uiteraard een belangrijke
rol bij het lokaliseren en volgen van tropische cyclonen. Hier een aantal indrukwekkende
voorbeelden. Het satellietbeeld van figuur 1 dateert van 11 februari 2003. We
zien boven de Indische Oceaan drie tropische cyclonen en een tropische storm in
verschillende stadia van ontwikkeling. Alle vier verplaatsen ze zich in oostelijke
of zuidoostelijke richting. Geheel links ligt de kustlijn van Madagaskar, die
overigens door de bewolking van de tropische cycloon Gerry grotendeels aan het
zicht wordt onttrokken. Iets meer naar het oosten bevindt zich de tropische cycloon
Hape. Beide cyclonen hebben een 'oog', een onbewolkt gebied in het midden van
het weersysteem. Rechts van Hape ligt 18S, een 'naamloze' tropische storm omdat
het er niet hard genoeg waait; de tropische cycloon Fiona sluit de rij.
Figuur
1 toont de cyclonen van een hoogte van 705 km. De gegevens waaruit het beeld is
opgebouwd, zijn afkomstig van de MODIS (moderate resolution imaging spectroradiometer)
op de Amerikaanse satellieten Terra en Aqua van het Earth Observing System (EOS)
van de ruimtevaartorganisatie NASA. De satellieten bewegen van oost naar west
en dragen elk twee stroken bij aan het samengestelde beeld. De Terra trok in de
ochtend van 11 februari 2003 over de regio en leverde (van links af) de eerste
en derde strook. De andere stroken zijn afkomstig van de Aqua, die in de middag
overkwam.
De Terra leverde ook het satelliebeeld van figuur 7. We zien de tropische
cycloon Zoe, die eind december 2002 over talrijke eilanden in de zuidelijke Pacific
raasde en de krachtigste cycloon bleek te zijn die ooit in de Stille Oceaan is
waargenomen. Gebouwen werden er met de grond gelijk gemaakt, bomen ontworteld
en 10m hoge golven beukten op de kusten van de eilanden tot voorbij Fiji.
Hurricane
Fran, afgebeeld in figuur 4, bedreigde de Amerikaanse oostkust enkele dagen in
begin september 1996. Het satellietbeeld is afkomstig van de Advanced Very High
Resolution Radiometer (AVHRR) van de Amerikaanse operationele weersatelliet NOAA
12 en werd gemaakt op 4 september van dat jaar. Fran lag op dat moment ten oosten
van de Bahama's. Het oog van de cycloon, de spiraalstructuur en de boven in de
atmosfeer uitwaaierende cirrusbewolking zijn goed te zien, mede door de schaduwen
die veroorzaakt worden door de in het oosten opkomende zon.
|