Stapelwolken organiseren zich
boven warm oceaanwater vaak in een patroon van min of meer zeshoekig cellen. Daarbinnen
komen weer twee verschillende varianten voor: de gesloten cellen (figuur 1) en
de open cellen (figuur 2). In gesloten cellen stijgt de lucht in het midden van
de cel en daalt hij aan de randen (figuur 3a); de bewolking vormt zich in de opstijgende
lucht. In open cellen is de stroming net andersom (figuur 3b); nu daalt de lucht
in het midden en treden de stijgbewegingen op aan de randen.
De zeshoekige
cellen treden op in een laag waarin de temperatuurverschillen tussen boven- en
onderzijde groot zijn. Dat is het geval boven warm water, maar ook als de temperatuur
van de bovenkant van de bewolking door uitstraling naar de ruimte daalt. Vooral
als de lucht boven de inversie, die de laag met bewolking aan de bovenkant begrenst,
erg droog is, kunnen de wolkentoppen sterk afkoelen.
Patronen die vergelijkbaar
zijn met de cellen die in de atmosfeer optreden en die worden veroorzaakt door
opwarming van onder af of afkoeling van boven, worden eveneens waargenomen in
totaal andere omstandigheden, bijvoorbeeld in de oceanen, in het inwendige van
de aarde, in de zon en andere sterren, in de dampkringen en het inwendige van
andere planeten en, -wat dichter bij huis, - bij laboratoriumexperimenten met
vloeistoflagen. Ze staan in de natuurkunde bekend als Rayleigh-Bénard convectiecellen.
De Franse natuurkundige Bénard (1874-1939) beschreef de cellen als eerste
in zijn proefschrift dat in 1900 verscheen. In 1916 kwam de Engelsman Lord Rayleigh
(1842-1919) met een theoretische verklaring.
Figuur 1. Gesloten zeshoekige
cellen boven het zuidelijk gedeelte van de Atlantische Oceaan, 6 juni 2002. Het
beeld is afkomstig van het MODIS-instrument op de Amerikaanse satelliet Terra. | Figuur 2. 2. Open zeshoekige cellen boven de Noordzee, 23 september 2002. De gegevens van de NOAA-weersatelliet werden bewerkt op het DLR te Oberpfaffenhofen, Duitsland. |
Mechanisme
Het mechanisme waarmee het patroon van zeshoekige
cellen zich vormt, kan als volgt worden beschreven. Als lucht over warm oceaanwater
strijkt, warmt hij op, zet daardoor uit, wordt lichter en neigt naar opstijgen.
De opgewarmde laag kan echter niet in zijn geheel opstijgen; de lucht erboven
werkt dat tegen. Als het temperatuurverschil tussen het oceaanwater en de bovenkant
van de laag niet te groot is, gebeurt er niets. De 'stroperigheid' van de lucht
onderdrukt luchtstromingen en het warmtegeleidingsvermogen van de lucht voorkomt
dat de temperatuurtegenstellingen tussen boven- en onderkant van de laag te groot
worden. Wanneer echter een bepaalde drempel wordt overschreden, begint de lucht
op een aantal plaatsen op te stijgen. De drempelwaarde wordt bepaald door de verhouding
van de opwaartse kracht en de reeds genoemde factoren stroperigheid en warmtegeleidingsvermogen
van de lucht. Aan de bovenkant van de laag kan de opstijgende lucht niet verder
omhoog; hij moet daar naar opzij uitwijken. De lucht stroomt naar alle kanten
gelijkmatig weg, zodat de voorste begrenzing ervan een cirkel vormt. Er ontstaan
echter op veel meer plaatsen tegelijk van dergelijke opwaartse stromingen, zodat
de horizontaal wegstromende lucht van een bepaalde bron de uitstroom van naburige
bronnen tegenkomt. Waar deze luchtstromingen botsen, moet lucht naar beneden uitwijken
en ontstaan dalende bewegingen. Aan de onderkant van de laag moet de lucht ook
weer naar opzij uitwijken en wordt de kring gesloten: de Rayleigh-Bénard
convectiecel is een feit.
De lucht beweegt op alle plaatsen even snel omhoog
zo lang als zowel de onderkant als de bovenkant van de luchtlaag een eigen, vaste
temperatuur hebben. De cellen, die bij het ontstaan rond waren en ongelijk van
grootte, vullen het gebied waar ze optreden dan al snel op met regelmatige zeshoeken.
Als de temperatuurverschillen tussen onder en boven niet overal gelijk zijn, ontstaan
bij de grootste temperatuurtegenstellingen de snelste stromingen en wordt het
patroon minder regelmatig.
Kenmerken
Patronen bestaande uit open
cellen met vrijwel wolkenloze kernen, komen vooral voor in over relatief warm
zeewater uitstromende koudere lucht. De verandering van de windrichting- en sterkte
met de hoogte mag niet te groot zijn. De bewolking bestaat gewoonlijk uit cumulus
of cumulus congestus (gewone of sterk opbollende stapelwolken), maar soms zitten
er ook buienwolken tussen. In één op de vier gevallen valt er neerslag
uit de bewolking.
De zeshoekige gesloten cellen met stijgende lucht in het
midden en dalende lucht aan de randen, bestaan gewoonlijk uit onder een inversie
uitspreidende cumulus- of stratocumulusbewolking. Ze duiden op relatief warme
luchtmassa's; afkoeling aan de bovenzijde van de bewolking is voor het in stand
houden van een temperatuurverschil tussen boven- en onderkant van de laag waarin
het patroon zichtbaar is, belangrijker dan warm zeewater. De neerslagkansen liggen
lager dan bij de open cellen; bovendien stelt die neerslag meestal weinig voor.
De kenmerken die hier zijn genoemd geven slechts globale richtlijnen. Er zijn
ook voorbeelden van patronen met open- en gesloten cellen vlak bij elkaar, zoals
op figuur 4.
Figuur 3. Grootschalige dalende luchtbewegingen veroorzaken een inversie, waaronder zich een patroon vormt met zeshoekige cellen. In het geval van gesloten cellen (a) worden grote, bewolkte gebieden met stijgende bewegingen afgewisseld door smalle, onbewolkte zones waarin de lucht daalt. Bij open cellen (b) is de situatie net omgekeerd; nu ontstaan zeshoekige wolkenringen, waarbinnen de lucht is opgeklaard.
Satelliebeelden
De Rayleigh-Bénard convectiecellen zijn op satellietbeelden geregeld te
zien. Het beeld van figuur 1 dateert van 6 juni 2002 en is afkomstig van de moderate
resolution imaging spectroradiometer (MODIS) van de Amerikaanse weersatelliet
Terra. Het patroon met gesloten cellen bevindt zich boven het zuidelijk gedeelte
van de Atlantische Oceaan.
Figuur 2 toont open cellen boven de Noordzee.
Het beeld is afkomstig van de Advanced Very High Resolution Radiometer (AVHRR)
op een Amerikaanse NOAA-satelliet. De Noordzee was op 23 september 2003 na een
lange, hete zomer nog steeds warm, zodat zich in de koelere noordwestelijke stroming
gemakkelijk een honingraatpatroon kon vormen. Bij noordwestenwinden is de Noordzee
te beschouwen als een verlengstuk van de Atlantische Oceaan, zodat verschijnselen
die zich normaliter alleen boven de oceaan voordoen, ook boven de Noordzee waargenomen
kunnen worden. De beeldbewerking vond plaats op het DLR te Oberpfaffenhofen, Duitsland.
Het zeewater links op de foto is lichter van kleur door zonneglinstering (zie
artikelen in het vorige nummer van Zenit)
De Terra leverde ook het satellietbeeld
van figuur 4. Zones met open cellen zijn als het ware verstrengeld met gebieden
met gesloten cellen verstrengeld. De cellen bevinden zich boven het op het zuidelijk
halfrond boven het oostelijk gedeelte van de Stille Oceaan en deden zich voor
op 7 augustus 2002.
Figuur 4. Open én gesloten zeshoekige cellen boven het oostelijk gedeelte van de zuidelijke Stille Oceaan, 7 augustus 2002. Het beeld is net als figuur 1 afkomstig van het MODIS-instrument op de Amerikaanse satelliet Terra.