Kees Floor, Het Weer Magazine februari 2015.
Met razend geweld joeg de orkaan van Balaklava in 1854 over de Krim. De legers die daar vochten, verloren schepen en enorme voorraden. Daarmee was de kiem gelegd voor de oprichting van de meteorologische diensten van Engeland en Frankrijk.
![]() |
![]() |
![]() |
1. De haven van Balaklava tijdens
de Krim-oorlog, geschilderd door de Schotse oorlogscorrespondent William
Simpson.
|
2. De haven van Balaklava tijdens
de Krim-oorlog, geschilderd door de Schotse oorlogscorrespondent William
Simpson.
|
3. Satellietbeeld van de Krim en de
Zwarte Zee. (Bron: NASA).
|
Vorig jaar vond in de laatste week van februari een machtswisseling plaats
in Oekraïne. De onrust die vervolgens ontstond op de Krim, leidde medio
maart tot annexatie van het in de Zwarte Zee gelegen schiereiland door Rusland.
Dat was tegen het zere been van de westerse mogendheden, maar tot een oorlog
kwam het niet.
Rond het midden van de negentiende eeuw was er wél strijd in die omgeving;
er werd toen namelijk te land en ter zee een oorlog uitgevochten tussen Rusland
en de geallieerden, Engeland en Frankrijk. Tijdens die oorlog teisterde op 14
november 1854 een ongekend zware storm de Krim. Deze zogeheten orkaan van Balaklava
zou later leiden tot de oprichting van meteorologische diensten in twee van
de oorlogvoerende landen: Engeland en Frankrijk.
Krimoorlog
Balaklava ligt enkele kilometers ten zuiden van Sebastopol, destijds en nu misschien
wel weer de belangrijkste Russische marinehaven aan de Zwarte Zee. Onder het
voorwendsel de Griekse orthodoxie te beschermen, was de Russische Tsaar Nikolaas
I Turkije binnengevallen. De geallieerden hechtten echter aan de instandhouding
van het machtsevenwicht dat zich had ingesteld na de Napoleontische oorlogen
en stuurden in september een omvangrijke Brits-Franse vloot naar de Zwarte Zee.
Het leger ging aan land op de Krim en na een aantal zinloze en bloedige veldslagen
begon de belegering van Sebastopol. Balaklava werd de aanvoerhaven voor de ver
van huis strijdende geallieerden, die hun voorraden over een afstand van 4000
kilometer moesten aanslepen. Ter vergelijking: de afstand tussen Moskou en de
Krim bedraagt ongeveer 1500 kilometer.
November 1854 begon in de regio met rustig herfstweer. Op 5 november werd bij
Inkerman nog een slag uitgevochten in de voor dit weertype zo karakteristieke
mist. Door het slechte zicht konden de Russen hun leger onopgemerkt in paraatheid
brengen. Tegelijkertijd hielp de mist de Britten de moed erin te houden, doordat
ze zich geen beeld konden vormen van de geweldige overmacht van de tegenpartij.
Daardoor hielden ze stand tot Franse versterkingen arriveerden, zodat de slag
toch nog onbeslist, maar met aan beide kanten grote verliezen, kon eindigen.
Vernietigende storm
Tegen het geweld van de orkaan van 14 november was echter geen kruid gewassen.
De Fransen verloren hun belangrijkste oorlogsschip Henri IV, terwijl de Britten
hun trots, de stoomboot Prince, in de golven zagen verdwijnen. Tegelijkertijd
moest de 7000 ton lading van medische voorraden, schoenen en winterkleding,
als verloren worden beschouwd. Daarmee stond de Britse landmacht in de kou,
machteloos als ze was tegenover de verschrikkingen van de Russische winter,
waarin verder niets meer ondernomen kon worden.
Het thuisfront was geschokt, mede door de onbeschrijflijke situatie in de veldhospitalen.
Er kwamen spontane geldinzamelingsacties en de tijd bleek rijp voor de befaamde
missie van Florence Nightingale. Maar ook kwam toen al de vraag op die scoringsbeluste
politici vandaag de dag nog steeds zouden stellen en mogelijk door een parlementaire
enquêtecommissie beantwoord zouden willen zien: had een dergelijke storm
niet voorzien kunnen worden?
Let wel: het was 1854. In die tijd leefde de mensen nog dicht bij de natuur.
Boeren en zeelieden kenden hun weerspreuken en gebruikten die voor hun eigen
kortetermijnverwachtingen. Equivalenten van de Enkhuizer Almanak gingen als
broodjes over de plank. Wetenschappers keken weliswaar al meer dan honderd jaar
gefascineerd naar kwikkolommen van barometers, hadden enig besef van de omvang
en verplaatsing van stormen en waren druk doende weerwaarnemingen te verrichten
en te archiveren, maar van routinematige real time uitwisseling van meetgegevens
was nog geen sprake, laat staan van weeranalyses en prognoses.
Voorspelbaarheid
Toch was de tijd rijp voor een antwoord op de vraag over de voorspelbaarheid
van de storm. Zo werkte W. Brandes van de Universiteit van Breslau in Pruissen
in 1816 waarnemingen uit die in 1783 op een groot aantal plaatsen waren verricht.
In 1820 verscheen zijn boek, waarin hij 37 jaar na waarnemingstijd concludeerde
dat er een verband bestond tussen weersverschijnselen en zich verplaatsende
lagedrukgebieden. Daarmee was de basis gelegd voor de synoptische meteorologie,
de tak van de weerkunde die zich bezig houdt met het maken van weersverwachtingen.
Ook in de Amerikaanse wetenschappelijke literatuur verschenen stormverslagen,
gebaseerd op weerkaarten met luchtdrukpatronen, maar nog steeds zat er veel
tijd tussen de waarnemingen en het beschikbaar komen van de analyse.
Dat veranderde met de opkomst van de telegraaf. Op instigatie van de Londense
krant Daily News werd op 14 juni 1849 voor het eerst en eenmalig een weerkaart
gemaakt die gebaseerd was op telegrafisch verzonden weerrapporten. Tijdens de
wereldtentoonstelling van 1851 in Londen werd dat in de periode van 8 augustus
tot en met 11 oktober nog eens overgedaan. De actuele weerkaarten spraken weliswaar
tot de verbeelding, maar de regeringen van Engeland en Frankrijk voelden zich
nog niet geroepen weersverwachtingen financieel mogelijk te maken. Ook na een
conferentie in Brussel in 1853, waar de diverse overheden werd gevraagd weerwaarnemingen
te gaan verrichten en uit te wisselen, kwam daarin weinig verandering. Alleen
in Nederland kwam het vrij snel tot de oprichting van een meteorologisch instituut,
bij Koninklijk Besluit van 31 januari 1854; de Utrechtse hoogleraar Buys Ballot,
bekend van de wet van, werd de eerste directeur. In Engeland en Frankrijk bleven
de meteorologische inspanningen beperkt tot het doen van waarnemingen. Voor
de Britten was de zeevaart de belangrijkste beweegreden om waar te nemen; de
Fransen wilden meer te weten komen over het klimaat van hun kolonie Algerije,
waar ze geconfronteerd werden met uiteenlopende problemen als de groei van gewassen,
de onbegaanbaarheid van modderige wegen en de kleding van militairen. Zonder
de orkaan van Balaklava zou de weerkunde in die landen nog geruime tijd op een
laag pitje gebleven zijn. Maar nu de weergoden het gemunt bleken te hebben op
hún leger, kwam daarin verandering.
Britse en Franse weerdienst
Binnen een maand na de storm kreeg Robert Fitz Roy, admiraal bij de Britse marine,
de opdracht een afdeling op te zetten van de Board of Trade die weerwaarnemingen
ging verrichten en verzamelen. Vrij snel daarna begon deze dienst windwaarschuwingen
uit te geven; daarmee was de Britse weerdienst een feit.
In Frankrijk werd de befaamde sterrenkundige Le Verrier gevraagd te onderzoeken
of de vernietigende storm voorspeld had kunnen worden. Hij verzamelde 250 weerrapporten
van 11 tot 16 november 1854 uit heel Europa, tekende weerkaarten en kwam tot
de slotsom dat de ramp te voorzien was geweest. In februari 1855 kwam hij met
een plan dagelijks weerkaarten te tekenen voor Frankrijk. Keizer Napoleon III
keurde het project direct goed; hij had namelijk diezelfde maand al in een nieuwe
storm bij Toulon een militair transport schipbreuk zien lijden waarbij 400 infanteristen
omkwamen. Eén orkaan in oorlogstijd bleek goed voor de oprichting van
twee grote weerdiensten in Europa en verschafte zo het pionierende KNMI in een
klap zijn belangrijkste Europese collega-instituten.
Verantwoording.
Dit artikel is gebaseerd op: S. Lindgrén & J. Neumann: Great Historical
Events That Were Significantly Affected by the Weather: 5, Some Meteorological
Events of the Crimean War and Their Consequences, Bull. Amer. Met. Soc.
61 (12) december 1980, 1570-1583. Een eerdere versie ervan verscheen onder de
titel 'Ramporkaan van 1854 blies weerkunde leven in' in de Volkskrant, 13
november 2004.