Satellieten zien brandhaarden, rook en verontreinigingen
|
Rond deze tijd, in onze herfst dus, komt in de Sahel ten zuiden van de Sahara het natuurbrandenseizoen op gang. Het hoogtepunt ervan valt gewoonlijk in januari. De Sahel is een ecologisch kwetsbaar, dor en droog savannegebied in Noord-Afrika tussen de Saharawoestijn in het noorden en groenere, vochtiger tropische savannes in het zuiden. Boeren en andere Sahelbewoners die hun eigen voedsel verbouwen of vee hoeden, steken de vuren aan om dode vegetatie op te ruimen. Daarbij komen de voedingsstoffen weer in de bodem terecht. Op deze manier maken ze het land gereed voor het komende groeiseizoen van groenten en grasland.
Afrikaanse savanne
Ook elders in Afrika gaan duizenden mensen elk jaar weer de savanne in met
aanstekers en fakkels om het droge gras in lichterlaaie te zetten. Zo gebruiken
ze branden als hulpmiddel in de landbouw en voor het opjagen van wild. De
tijd van het jaar waarin de branden woeden, hangt af van de geografische breedte.
Januari is de piekmaand voor alle savannes te noorden van de evanaar. Het
is er dan op z'n droogst en er valt dan vrijwel nergens meer dan 25 millimeter
regen. In de maanden daarop neemt het aantal branden sterk af. Het droge seizoen
verschuift van het noordelijk halrond naar het zuiden. In mei doen de meeste
branden zich dan ook voor in Angola, Democratische Republiek Congo (figuur
1), Zambia, het zuiden van Zaire and Zimbabwe. In juni zijn de branden in
het zuidelijk deel van Zaïre het meest wijdverbreid. De noordgrens van
het gebied met savannebranden wordt gevormd door de slingerende zuidgrens
van het tropisch regenwoud boven het noorden en midden van dat land. In juli
en augustus begint het regenseizoen en neemt de brandenactiviteit af. Tegelijkertijd
beginnen de vuren in Tanzania op te laaien. In september komt Mozambique daar
nog bij; de brandhaarden in Angola verdwijnen. Begin oktober branden de savannes
hoofdzakelijk nog in het zuidoosten van het continent. In de loop van die
maand wordt het vrijwel overal ten zuiden van de evenaar te nat. Dan kan het
natuurbrandenseizoen in de Sahel en later ook elders ten noorden van de evenaar
weer beginnen.
![]() | ![]() | ![]() |
| 2. Zichtbaarlichtbeeld van West-Afrika op de middag van 14 december 2005. Linksonder de Atlantische Oceaan, de Peperkust en Liberia. Onder de Golf van Guinee met midden de Ivoorkust en de gelijknamige staat en rechts de Goudkust en Ghana. Het tropisch regenwoud en andere bossen in het zuiden kleuren het aardoppervlak groen; de bewolking erboven is wit. Meer naar het noorden zijn er de groen-bruine en bruine tinten van de savanne. Er woeden daar honderden branden, die - voorzover ze gedetecteerd kunnen worden door het MODIS-instrument op de satelliet Aqua - rood zijn gemarkeerd. Het lichtbruin rechtsboven vormt de zuidrand van de Sahara-woestijn; daar is niets meer wat kan branden. Bron: NASA/GSFC/MODIS Rapid Response Team. |
|
Wereldwijd
Branden
treden niet alleen op in Afrika en beperken zich niet uitsluitend tot de savanne.
Ieder jaar weer horen we rond de jaarwisseling of in de eerste maanden van het
jaar berichten van bushbranden in Australië, waar alleenstaande boerenbedrijven,
afgelegen dorpen en de buitenranden van steden bedreigd worden door het vuur.
In juli begint het vuurseizoen in het Amazonegebied, waar de Braziliaanse
savanne aangeduid wordt als cerrado. Het droge seizoen duurt er vijf maanden en
er valt in die periode minder dan 50 millimeter regen per maand. Bij temperaturen
van meer dan 30 graden en een relatieve vochtigheid van slechts 30 % zijn een
of twee droge dagen al genoeg voor ideale natuurbrandcondities.
In het tropisch
regenwoud in datzelfde Amazonegebied zijn de omstandigheden totaal anders. De
relatieve vochtigheid ligt in het primaire regenwoud tussen de 85 en 95 % en er
valt 3000 tot 4000 millimeter regen per jaar. Daardoor zal het zelfs na een maand
droog weer niet gauw in vlammen opgaan. In het overgangsgebied met de cerrado
is het droger. Een 15 jaar oud secundair regenwoud wil al branden na 8 tot 10
droge dagen. Branden worden ook ingezet om tropisch regenwoud om te vormen tot
landbouwgronden. De schade aan het regenwoud blijft niet beperkt tot het gebied
dat met kappen en afbranden is 'veroverd'. Vaak verliest men de controle over
het vuur en blijft het branden in de onderste etages van aangrenzend regenwoud.
Kleinere bomen, takken en struiken gaan dood, maar branden niet helemaal op, zodat
er voor volgende vuren brandstof overblijft. Grotere bomen vatten vlam en vallen
om, waarbij gaten worden geslagen in de door de bladkronen van de hoogste bomen
gevormde bovenste etage van het regenwoud. Het kappen van bomen heeft een zelfde
effect. De bodem wordt dan niet langer afgeschermd tegen de hete tropenzon, wat
in combinatie met de aanwezigheid van dood, droog en brandbaar hout het bosbrandgevaar
verder doet toenemen. Zo wordt het bos door menselijk ingrijpen steeds minder
weerbaar tegen natuurbranden.
Het droge seizoen in Indonesië en andere
landen in Zuidoost-Azië omvat ruwweg de maanden augustus, september en oktober.
In El-Niño-jaren houdt de droogte er langer aan dan normaal. Vooral op
Kalimantan (Borneo) en Sumatra is het elk jaar weer raak. De bos- en veenbranden
worden er meestal in verband gebracht met de aanleg van rubber- en palmolieplantages
en met grote bosbouwondernemingen. De branden komen vooral in het nieuws door
de enorme rook- en smogontwikkeling, waarvan ook buurlanden Brunei, Singapore,
Maleisië, Thailand en de Filipijnen overlast ondervinden.
Bosbranden doen
zich eveneens voor in de boreale bossen, een groene gordel rond het noordelijk
halfrond net ten zuiden van de poolcirkel in Rusland, Canada, Alaska en Scandinavië.
In vorige eeuwen zijn ook grote delen hiervan door kappen en afbranden omgezet
in landbouwgrond. Verder staan de Mediterrane gebieden met bossen en struiken
bekend om het geregeld optreden van natuurbranden. Naast het Middelandse-Zeegebied
gaat het onder andere om de chaparral in Californië, het fynbos in Zuid-Afrika,
de matorral in Chili en diverse gebieden in Australië.
Broeikasgassen
Natuurbranden
zijn er altijd geweest, ook voordat mensen zich vestigden in de gebieden waar
ze regelmatig woeden; de oorzaak was meestal blikseminslag. De branden vormen
een onmisbaar element in het ecosysteem, waarin sommige planten zich hebben aangepast
aan het geregeld terugkerende vuur. Ze dragen bij aan de verscheidenheid aan planten-
en dierensoorten in bossen en savannes. De branden leveren als het ware meststoffen
die de regen vervolgens de grond in spoelt; zo maken ze de weg vrij voor nieuw
leven in het er aanvankelijk troosteloos uitziende, geblakerde gebied. Het vuur
moet echter niet te heet worden. Dan kan de bodem namelijk beschadigd raken en
neemt de kans op erosie en woestijnvorming toe. De meeste branden eisen nauwelijks
slachtoffers onder de in het wild levende dieren. Vogels vliegen weg uit het gebied
dat in brand staat, zoogdieren weten vaak te ontsnappen via stroompjes en rivieren
of keren terug naar hun holen.
De verbranding van biomassa, zoals de levende
en dode vegetatie die als brandstof dient, wordt genoemd, is door menselijke invloed
echter wel gigantisch toegenomen. Wetenschappers schatten dat de mens tegenwoordig
verantwoordelijk is voor 90 % van de biomassaverbranding en daarmee voor de daaruit
voortvloeiende emissie van broeikasgassen. Van de jaarlijkse uitstoot van koolstofdioxide
komt 30 % voor rekening van natuurbranden. Daarnaast produceren de branden nog
andere broeikasgassen: 10% van de uitstoot van methaan en 2% van de lachgasemissies
is terug te voeren op natuurbranden. De enkele maanden aanhoudende bosbranden
in Indonesië van 1977 veroorzaakten naar schatting evenveel uitstoot van
broeikasgassen als alle autoverkeer en elektriciteitscentrales van Europa in een
heel jaar.
De branden brengen ook rook- en roetdeeltjes in de atmosfeer; deze
luchtverontreiniging kan in het droge seizoen wekenlang boven de savanne blijven
hangen. De deeltjes kunnen ook tot grote hoogtes opstijgen en worden dan over
aanzienlijke afstanden meegevoerd door de wind, zoals we later bij figuur 5 zullen
zien. Deze zogeheten aerosolen verstrooien en absorberen zonlicht en verminderen
zo de hoeveelheid zonnestraling die het aardoppervlak kan bereiken. Verder spelen
ze een rol bij de wolkenvorming; wolken schermen het aardoppervlak eveneens af
tegen de zon. Hoe de balans tussen opwarming door broeikasgassen en afkoeling
door aerosolen uitvalt, is niet precies bekend. Voorlopig houdt men het erop dat
de opwarming het wint van de afkoeling; broeikasgassen hebben namelijk een levensduur
van 10 tot 100 jaar, terwijl de aerosolen zich ongeveer een week in de atmosfeer
kunnen handhaven.
![]() |
![]() |
![]() |
|
5. Concentraties van koolstofmonoxide (CO) boven Afrika, gemiddeld over de maand juni 2004. CO is een bijproduct van branden. Het gebied met hoge CO-concentraties is dus tevens het gebied waarover de verbrandingsproducten zich hebben verspreid. Rode en gele tinten duiden op hoge concentraties, blauwe tinten op lage. De uitstoot van de branden trekt de Atlantische Oceaan op en beweegt zich richting Zuid-Amerika. Doordat het over het gemiddelde van een hele kalendermaand gaat, betreft het geen incidentele brand, maar gaat het om langdurige, wijdverspreide branden. Satelliet: Terra. Instrument: MOPITT. Bron: NASA en NCAR/UCAR MOPITT-team. |
|
Satellietmetingen
Doordat
de wereldwijd optredende natuurbranden een rol spelen in het klimaatsysteem, genieten
ze de belangstelling van onderzoekers van dampkring en klimaat. Vooral na de opkomst
van satellieten voor het waarnemen van atmosfeer en aardoppervlak, kwamen er van
overal op aarde gegevens beschikbaar over gebieden waar branden woedden of rookontwikkeling
optrad (figuren 2 en 3). Ook kon men de lidtekens zien, die de branden op het
aardoppervlak hadden achtergelaten (figuur 4). Tegenwoordig is uit satellietmetingen
ook af te leiden waar op aarde het zo droog is dat het bosbrandgevaar groot is.
Verder ziet men in de metingen de stoffen en aerosolen die bij de branden vrijkomen
en het gebied waarover die uitwaaieren (figuur 5).
In de jaren zestig en zeventig
van de vorige eeuw, de beginjaren van de weersatellieten, lag het accent bij de
waarnemingen op de wolkenformaties in de dampkring. Geleidelijk ontstond aandacht
voor de verdere mogelijkheden van de meetplatforms, die satellieten in feite zijn.
Gegevens van de atmosfeer en het aardoppervlak werden steeds gedetailleerder,
het aantal golflengtegebieden waarin de metingen werden verricht, nam toe en het
aantal verschijnselen dat in kaart werd gebracht, groeide.
Toch duurde het
nog tot rond de eeuwwisseling tot er instrumenten en meetprocedures kwamen die
waren toegesneden op een rol bij het detecteren en in kaart brengen van bosbranden.
Dat was met de komst van de satellieten van het Earth Observation System (EOS).
De satellieten Terra en Aqua van het EOS-programma zijn onder andere uitgerust
met een Moderate-resolution Imaging Spectroradiometer (MODIS). Naast de kanalen
waarvan de zichtbaarlichtbeelden in ware kleuren, - zoals figuur 2, - zijn afgeleid,
is het instrument uitgerust met andere kanalen, waarmee ondermeer temperaturen
bepaald kunnen worden. Als de temperatuur volgens de metingen in twee daarvoor
uitgekozen satellietkanalen een vooraf bepaalde drempelwaarde overschrijdt, is
brand waarschijnlijk. Met de MODIS-gegevens spoort men niet alleen de brandhaarden
op; men kan ook globaal inschatten hoeveel verbrandingsproducten er vrij komen.
De
resolutie van de bepaling van de brandhaarden is 1 kilometer; die resolutie is
grover dan bij de zichtbaarlichtbeelden, waarvan de resolutie 250 meter bedraagt.
De meeste branden worden dan ook gemist; naar schatting wordt slechts een kwart
gedetecteerd. Dat zijn dan wel de grootste branden, die gezamenlijk goed zijn
voor meer dan 80 procent van de door natuurbranden gegenereerde verbrandingsproducten.
De
brandhaarden die MODIS detecteert, worden rood gemarkeerd in de zichtbaarlichtbeelden
(figuur 2). Met wat moeite zijn de verschroeide plekken waar branden hebben gewoed,
op diezelfde beelden soms terug te vinden. Liever gebruikt men in dat geval echter
bewerkte beelden, waarin wolken wit zijn of lichtblauw, water donkerblauw of zwart,
land geelbruin en vegetatie diverse groentinten aanneemt (figuur 4). De bruine
plekken in dat soort beelden geven aan waar de bosbranden hebben toegeslagen en
de vegetatie is verdwenen.
Op basis van MODIS-gegevens van de Aqua en de Terra
houdt men voor perioden van tien dagen bij waar op aarde branden zijn gedetecteerd.
De resultaten worden gepresenteerd in een natuurbrandenwereldkaart (figuur 3).
Naast
de MODIS voert de satelliet Terra het MOPITT- instrument mee. MOPITT staat voor
Measurements Of Pollution In The Troposphere (metingen van verontreiniging in
de troposfeer). Hiermee kunnen onder andere concentraties worden gemeten op ongeveer
1500 meter hoogte van koolstofmonoxide (CO), een bijproduct van biomassaverbranding
(figuur 5).
De satellieten bieden dus verscheidene mogelijkheden om de situatie rond natuurbranden in kaart te brengen. Mogelijk voelen grote bosbouwondernemingen en eigenaren van rubber- en palmolieplantages zich bespied. De veel grotere aantallen kleine boeren die jaarlijks de savanne in trekken zijn zich er vermoedelijk niet van bewust dat hun activiteiten vanuit de ruimte worden vastgelegd en gevolgd.