Kees Floor, Meteorologica maart 2010. printversie

Bij 'lake-effect snow' denken we in eerste instantie aan de Grote Meren van de Verenigde Staten en Canada. Het warmwatereffect treedt echter af en toe eveneens op boven de Noordzee. Met satellietbeelden in valse kleuren zijn de warmwatersneeuw en andere sneeuw goed te zien.

Vanuit de Verenigde Staten bereiken ons elk jaar in de late herfst en in de winter weer berichten over zware sneeuwval in de buurt van de Grote Meren. De sneeuwval doet zich voor als koude, uit de poolstreken afkomstige lucht over de omvangrijke, nog relatief warme wateroppervlakken strijkt. Door convectie ontstaan buien; deze organiseren zich in lijnen en kunnen zich vooral bij langere trajecten over water sterk ontwikkelen. De topografie van het landschap geeft de buien als ze het water achter zich hebben gelaten, vaak een extra impuls. De overlast die de sneeuwbuien kunnen veroorzaken, is enorm en varieert sterk van plaats tot plaats.
Het optreden van dit zogeheten 'lake-effect' blijft echter niet beperkt tot het Grote-Merengebied in de Verenigde Staten en Canada. Boven de Japanse Zee, de Gele Zee, de Oostzee, de Botnische Golf, de Finse Golf en zelfs onze eigen Noordzee is het warmwatereffect tijdens koude perioden af en toe waar te nemen.

1a*. Warmwatereffect boven de Noordzee, 17 december 2009. Satellietbeeld in natuurlijke kleuren. Instrument: MODIS, banden 1, 4 en 3. Satelliet: Terra. Bron: NASA/GSFC, MODIS Rapid Response.

1a. Warmwatereffect boven de Noordzee, 17 december 2009. Sneeuw heeft een rode tint; ook bewolking met ijs wordt rood weergegeven. Vegetatie is groen; in de groene gebieden ligt dus geen sneeuw. Instrument: MODIS, banden 3, 6 en 7. Satelliet: Terra. Bron: NASA/GSFC, MODIS Rapid Response. Mouse on: Satellietbeeld in natuurlijke kleuren.

1a**. Warmwatereffect boven de Noordzee, 17 december 2009. Sneeuw heeft een blauwgroene tint; ook bewolking met ijs wordt blauwgroen weergegeven. Vegetatie is groen; in de groene gebieden ligt dus geen sneeuw. Instrument: MODIS, banden 7 ,2 en 1. Satelliet: Terra. Bron: NASA/GSFC, MODIS Rapid Response. Mouse on: Satellietbeeld in natuurlijke kleuren.

Warmwatereffect
De ontwikkeling van de wolken- en buienstraten hangt af van verscheidene factoren. Zo moet de opbouw van de onderste lagen van de atmosfeer onstabiel zijn. Als maat voor die onstabiliteit geldt het temperatuurverschil tussen het water en de luchttemperatuur op 850 hPa; dat verschil moet ten minste 13 graden bedragen. Als de inversie niet hoger ligt dan 1000 meter, is de grenslaag te ondiep voor de vorming van fikse buien. Is de grenslaag dieper dan 2500 meter, dan valt er gewoonlijk een dik pak sneeuw.
Verder moet er voldoende wind staan om de arctische lucht over water te kunnen doen uitstromen en om de lucht de tegenoverliggende oever of kust op te voeren. Bij meer wind is de uitwisseling tussen het relatief warme water en de koude lucht die eroverheen strijkt, effectiever. Het mag ook weer niet te hard waaien; als de arctische lucht te snel over het water van de Grote Meren, of in ons geval het Noordzeewater, wordt gejaagd, is er te weinig tijd om vocht en warmte op te pikken.
De windrichting op 850 hPa bepaalt waar de sneeuwbuien zullen toeslaan. De windrichting legt ook de zogeheten strijklengte (Engels: fetch) vast, de afstand waarover de koude lucht in contact is met het relatief warme water van meren of zeeën. Hoe groter de afstand die de arctische lucht over het warme water aflegt, des te actiever worden de sneeuwbuien. Om flinke convectie te krijgen, moet de strijklengte ten minste 80 km bedragen. Duidelijke, goed georganiseerde wolken- en buienstraten blijken zich alleen voor te doen als het verschil in windrichting tussen het aardoppervlak en 700 hPa niet meer dan 30 booggraden bedraagt.
De vochtigheid van de lucht is eveneens van belang. In vochtige lucht komt het eerder tot condensatie en krijgen de buien meer 'voeding'. Als de lucht die over een wateroppervlak strijkt, ook eerder al over een meer met relatief warm water is gevoerd, kunnen door het 'meer-op-meer-effect' de wolken- en buienstraten zich opnieuw ontwikkelen of verder activeren. De synoptische situatie kan tevens een rol spelen. De eigenschappen van het terrein aan de overliggende oever of kust zijn eveneens van belang. Hoe ruwer daar het landschap, des te meer wordt de luchtstroming afgeremd. De nieuw aanstromende lucht moet dan naar boven uitwijken, wat eventuele buien een extra stimulans geeft. Als de oevers enkele honderden meters boven het niveau van het meer of de zee liggen, krijgen buien ook nog eens een impuls doordat de lucht gedwongen wordt tegen de bergen of heuvels op te stijgen.
Wanneer later in het winterseizoen de Grote Meren in de Verenigde Staten zijn dichtgevroren, is het daar doorgaans met het lake-effect gedaan. Hetzelfde geldt voor de Oostzee, de Botnische Golf en de Finse Golf. Het dichtvriezen van het gedeelte van de Noordzee waar het warmwatereffect kan optreden, is vooralsnog geen reële optie.

1b*. Warmwatereffect boven de Noordzee, 18 december 2009. Satellietbeeld in natuurlijke kleuren.. Instrument: MODIS, banden 1, 4 en 3. Satelliet: Terra. Bron: NASA/GSFC, MODIS Rapid Response.

1b. Warmwatereffect boven de Noordzee, 18 december 2009. Sneeuw heeft een rode tint; ook bewolking met ijs wordt rood weergegeven. Vegetatie is groen; in de groene gebieden ligt dus geen sneeuw. Instrument: MODIS, banden 3, 6 en 7. Satelliet: Terra. Bron: NASA/GSFC, MODIS Rapid Response. Mouse on: Satellietbeeld in natuurlijke kleuren.

1b**. Warmwatereffect boven de Noordzee, 18 december 2009. Sneeuw heeft een blauwgroene tint; ook bewolking met ijs wordt blauwgroen weergegeven. Vegetatie is groen; in de groene gebieden ligt dus geen sneeuw. Instrument: MODIS, banden 7 ,2 en 1. Satelliet: Terra. Bron: NASA/GSFC, MODIS Rapid Response. Mouse on: Satellietbeeld in natuurlijke kleuren.

MODIS
Boven de Noordzee konden we het warmwatereffect de afgelopen winter weer eens waarnemen (figuur 1). Met de satellietdata van de Moderate Resolution Imaging Spectroradiometer (MODIS) op de Amerikaanse satellieten Terra en Aqua is het verschijnsel goed in kaart te brengen. Het instrument, dat nu tien jaar in de lucht is, neemt de aarde waar in 36 golflengtegebieden of banden, waarvan er voor de constructie van de beelden veelal drie worden gebruikt. Zichtbaarlichtbeelden, zoals figuur 2, tonen de meeste overeenkomst met een gewone foto; ze laten de aarde zien zo ongeveer als we die ook zelf vanuit de satelliet zouden waarnemen. Ze zijn gebaseerd op waarnemingen in de banden 1, 4 en 3, die rood, groen en blauw door de aarde gereflecteerd zonlicht registreren (zie tabel). Door de meetgegevens op de voor de hand liggende manier door te sluizen naar de RGB-ingang van een beeldscherm, beamer of printer, ontstaan de fraaie kleurenbeelden van delen van het aardoppervlak en de bewolking daarboven.

MODIS band

 

Golflengte (in micrometers)

 

'Kleur'

 

1 0,670 Rood
2 0,876 Nabij IR (IR-A)
3 0,479 Blauw
4 0,565 Groen
6 1,652 Kortgolvig IR (SWIR, IR-B)
7 2,155 Kortgolvig IR (SWIR, IR-B)

Tabel: De voor het genereren van de satellietbeelden bij dit artikel gebruikte MODIS-banden met bijbehorende golflengten en 'kleuren'.

Bij het genereren van de figuren 1a en 1b zijn de MODIS-banden 3, 6 en 7 gebruikt. Band 3 meet zoals we reeds zagen blauw zichtbaar licht; banden 6 en 7 registreren straling in het kortgolvig infrarood (IR-B). In de uiteindelijke beelden is de kleur rood toegewezen aan informatie uit band 3, terwijl band 6 en 7 respectievelijk de kleuren groen en blauw van de monitor aansturen. Sneeuw en ijs reflecteren zeer goed in het zichtbaar licht en absorberen licht in het kortgolvig infrarood. Doordat band 3 de enige is die gereflecteerd zichtbaar licht toont, komt een sneeuwdek in beeld met een opvallende rode kleur. Water van zeeën, meren en rivieren stuurt in geen van de drie genoemde banden licht terug naar de sensoren op de satelliet en is daardoor donker van tint. De kleine waterdruppeltjes waaruit bewolking bestaat, verstrooien het licht in alle drie de banden en zijn daardoor wit. Het kleurcontrast tussen de witte wolken en de kunstmatig roodgekleurde sneeuw is dan ook groot. Alleen als de bewolking zeer koud is en ook ijs bevat, komen er rode tinten in voor. Vegetatie reflecteert in band 6; in de beide andere banden absorbeert ze. Doordat band 6 het groen in het beeld aanstuurt, overheersen bij vegetatie, en meestal dus ook bij een sneeuwvrije bodem, de groene tinten.
Voor het uit elkaar houden van sneeuw en bewolking zijn ook nog beelden uit een combinatie van banden 7, 2 en 1 geschikt. Bij het construeren van de satellietbeelden van de figuren 3a en 3b zijn deze banden gebruikt. Ze sturen weer respectievelijk het blauw, het groen en het rood aan bij de samenstelling van het digitale beeld. Band 1 meet straling in het rood zichtbaar licht. Band 2 registreert gereflecteerde straling in het nabij-infrarood (IR-A). Water is, net als bij een op de kanalen 3, 6 en 7 gebaseerd beeld, donker. Vegetatie reflecteert sterk in het nabij-infrarood en absorbeert in de beide andere kanalen; daardoor heeft het een heldere groene kleur. Sneeuw en ijs reflecteren goed in band 1 en 2, maar absorberen het licht in het kortgolvig infrarood (IR-B) van golflengteband 7. Op die manier krijgt het sneeuwdek op deze beelden een markante blauwgroene tint.
We kunnen de MODIS-beelden dus goed gebruiken om de situatie te bekijken en te bepalen of het warmwatereffect (lake-effect) inderdaad heeft geleid tot de vorming van warmwatersneeuw (lake-effect snow).

3a. Satellietbeeld van de Britse Eilanden, 17 december 2009. De blauwgroene tinten duiden op sneeuw of bewolking met ijs. Vegetatie is groen; in de groene gebieden ligt dus geen sneeuw. t. Instrument: MODIS, banden 7, 2 en 1. Satelliet: Terra. Bron: NASA/GSFC, MODIS Rapid Response. Mouse on: Satellietbeeld in natuurlijke kleuren, MODIS, banden 1, 4 en 3.

3b. Satellietbeeld van de Britse Eilanden, 18 december 2009. De blauwgroene tinten duiden op sneeuw of bewolking met ijs. Vegetatie is groen; in de groene gebieden ligt dus geen sneeuw. Er isr heel wat sneeuw bij gevallen, deels door het warmwatereffect (Noord-Engeland), deels door een storing boven de Zuidelijke Noordzee, die in Nederland, België en Zuidoost-Engeland sneeuw bracht. Instrument: MODIS, banden 7, 2 en 1. Satelliet: Terra. Bron: NASA/GSFC, MODIS Rapid Response. Mouse on: Satellietbeeld in natuurlijke kleuren, MODIS, banden 1, 4 en 3.

3c. Satellietbeeld van de Britse Eilanden, 17 (mouse off) en 18 (mouse on) december 2009. De blauwgroene tinten duiden op sneeuw of bewolking met ijs. Vegetatie is groen; in de groene gebieden ligt dus geen sneeuw. Op 18 december is er heel wat sneeuw bij gevallen, deels door het warmwatereffect (Noord-Engeland), deels door een storing boven de Zuidelijke Noordzee, die in Nederland, België en Zuidoost-Engeland sneeuw bracht. Instrument: MODIS, banden 7, 2 en 1. Satelliet: Terra. Bron: NASA/GSFC, MODIS Rapid Response.

Noordzee
Het satellietbeeld van figuur 1a geeft de weersituatie op 17 december aan het eind van de ochtend. Tussen een hogedrukgebied boven Scandinavië en een actieve sneeuwstoring boven onze omgeving stond op dat moment een strakke noordoostelijke stroming, zoals de weerkaart van die ochtend laat zien (figuur 4). De temperatuur van het zeewater bedroeg rond die tijd in het noordelijk deel van de Noordzee ongeveer 7 graden. Ekofisk rapporteerde tegelijkertijd een temperatuur op 850 hPa van -12,7 graden (figuur 5), dus aan het criterium voor voldoende onstabiliteit werd ruimschoots voldaan. Ook de dikte van de grenslaag werkte goed mee; deze bedroeg ruim 3 kilometer. Er stond een stevige wind: 35 knopen op 29 meter hoogte. De windrichting aan de grond was 70 graden; op 700 hPa was de windrichting 40 graden, dus de windschering was net binnen de toegelaten grens.
Boven het relatief warme water ontstonden wolkenstraten, overgaand in buienstraten en in celvormige patronen met bewolking en buien, zoals op het satellietbeeld van 17 december (figuur 1a) is te zien. De zwaarste buien zaten bij de oostkust van Noord-Engeland. De lucht heeft daar het langste traject over zee afgelegd.
Deze wolkenstraten zijn terug te traceren tot in de Oslofjord en het aansluitend deel van de Noorse en Zweedse kustwateren van het Skagerrak. De meest zuidelijke van de wolkenstraten die ten noorden van Jutland langslopen, lijken nog weer iets beter ontwikkeld dan de overige. Ze liggen in het verlengde van andere wolkenstraten die zich eerder ontwikkelden boven Vänern, het grootste meer van Zweden en in omvang het derde meer van Europa (figuur 2). Het verschijnsel is dus op te vatten als een voorbeeld van het 'meer-op-meer-effect' De strijklengte van de lucht over het meer bedroeg meer dan 80 kilometer, zodat ook daar werd voldaan aan een van de voorwaarden voor het optreden van het warmwatereffect.
Meer zuidelijk op de Noordzee begint het voor het warmwatereffect karakteristieke wolkenpatroon bij de westkust van Jutland. De buien stroomafwaarts zijn door de kortere strijklengte minder actief, maar hebben desondanks ongetwijfeld ook sneeuw in petto. Op het satellietbeeld van 24 uur later (figuur 1b) is die sneeuw boven Engeland inderdaad te zien; ter herinnering: de sneeuw heeft op de beelden een rode tint. Ook Nederland, België en Scandinavië zijn grotendeels bedekt met sneeuw; Luxemburg en delen van de Belgische Ardennen zijn sneeuwvrij.
In de figuren 3a en 3b, eveneens van respectievelijk 17 en 18 december, is meer ingezoomd op de sneeuw in Engeland. De meetgegevens zijn omgezet naar een standaard kaartprojectie en er is informatie gebruikt van MODIS-banden 7, 2 en 1. Vegetatie, en daardoor ook de sneeuwvrije gebieden, zijn weliswaar weer groen, maar het sneeuwdek is nu blauwgroen. De door het warmwatereffect veroorzaakte sneeuwval langs de kust van Noord-Engeland is weer goed te zien. In gebieden langs de oostkust van Engeland en Schotland ligt namelijk sneeuw (blauwgroen) op plaatsen waar een dag eerder de groene tinten van sneeuwvrije vegetatie nog domineerden. Overigens kan alleen de sneeuwval in het noorden van Engeland worden toegeschreven aan het 'lake-effect' of warmwatereffect. De sneeuw op Zuidoost-Engeland, Nederland en België, die ook boven de Noordzee was 'voorgekookt', heeft een andere oorzaak.


2. Satellietbeeld van het Kattegat, de Oslofjord en delen van Denemarken, Noorwegen en Zweden, 17 december 2009. Boven Vänern, het grootste meer van Zweden en in omvang het derde meer van Europa, treedt het zogeheten 'lake-effect' of warmwatereffect op. De wolken- en buienstraten vinden een voortzetting boven het Kattegat en - zoals zichtbaar op figuur 1 - de Noordzee: het meer-op-meer-effect. Instrument: MODIS, banden 7, 2en 1. Satelliet: Aqua. Bron: NASA/GSFC, MODIS Rapid Response.
Mouse on: Satellietbeeld in natuurlijke kleuren, MODIS, banden 1, 4 en 3.

4. Weerkaart van 17 december 2009, 06 UTC. Bron: KNMI.

5. TEMP van Ekofisk (01400), 17 december 2009, 12 UTC. Bron: DMI/University of Wyoming. (groter)

 

Aanvullingen

 

Meer satellietbeelden van 17 en 18 december 2009

 

 

6. METEOSAT Satellietbeeld 17 december 2009, 12UTC. Bron: FValk/EUMETSAT.

7. NOAA Satellietbeeld 18 december 2009, 09.12 UTC. Bron: DLR.

 

Beelden van eerdere situaties

 

 
8. Warmwatereffect boven de Noordzee, 6 januari 2003. Het beeld is afkomstig van de Advanced Very High Resolution Radiometer (AVHRR) van de Amerikaanse operationele weersatelliet NOAA 16. Het beeld is samengesteld uit stralingsmetingen in verschillende kanalen of golflengtegebieden: zichbaarlichtkanalen 1 en 2 en infraroodkanaal 4. De beeldbewerking vond plaats op het Institut für Meteorologie van de Freie Universität van Berlijn. (groter)

9. Het warmwatereffect boven de Noordzee en de Oostzee. Instrument: MERIS. Satelliet: Envisat. Datum: 11 maart 2006. Bron: ESA.

 

Meer satellietbeelden in kanalen 3, 6 en 7.
Meer satellietbeelden in kanalen 7, 2 en 1.
Artikel Zenit december 2003: Meer sneeuw achter grote meren (boekversie)
Artikel Het Weer Magazine december 2007: Zware sneeuwval door warmwatereffect.