Uit de Straat van Gibraltar komt soms een stevige oostenwind. Satellietbeelden leveren hiervan nu en dan het bewijs. We geven hier een aantal voorbeelden.
De Straat van Gibraltar, Spanje, Marokko,
de Moiddellandse Zee en de Atlantische Oceaan.
|
Figuur 1: Wervels voor de kust van
Marokko. NOAA-10 VIS-opname (kanaal 2), 1 augustus 1990 ca 08.30 UTC (KNMI).
|
Figuur 1: Wervels voor de kust van
Maroo. NOAA-8 VIS-opname (kanaal 1), 5 september 1983 ca 08.00 UTC (KNMI).
|
De Straat van Gibraltar
De Straat van Gibraltar is de westelijke ingang van de Middellandse Zee. Hij
is 15 km breed en 55 km lang. De bergen aan weerszijden zijn ongeveer 1000 m
hoog. De sterkste winden door deze nauwe doorgang tussen Europa en Afrika komen
uit het oosten. Deze zogeheten Levanter bereikt snelheden van 20-40 knopen in
de Straat en over het aansluitend oceaangebied. De bijbehorende zeegolven maken
het lastig vanaf de Atlantische Oceaan de Middellandse Zee te bereiken. De Levanter
komt het meest voor in het warme seizoen, van mei tot oktober.
De bij de Levanter behorende synoptische situatie toont een hogedrukgebied boven
het westen van de Middellandse Zee, terwijl de luchtdruk boven de oceaan voor
de kusten van Portugal en Marokko laag is. Uit de combinatie van deze luchtdrukverdeling
en de harde tot stormachtige oostenwinden blijkt al dat er van een geostrofisch
evenwicht geen sprake is: de lucht stroomt van hoge- naar lagedruk (Scorer 1952,
Terpstra 1995)
Inversie
De dalende luchtbewegingen die met de hogedrukzone samenhangen, veroorzaken een
inversie op een hoogte van 0,5 tot 2 km, veelal iets onder het niveau van het
land.. De inversie ligt als een deksel op de onderste laag van de atmosfeer en
maakt het de door de zee-engte geperste lucht onmogelijk naar boven uit te wijken.
Spanje en Marokko vormen zo een effectieve blokkade en de luchtstroming door de
zeestraat wordt verder aangewakkerd. Boven de Straat van Gibraltar zijn onder
deze omstandigheden de luchtdrukgradiënten zeer groot; de windsnelheden nemen
van oost naar west toe, in extreme gevallen van zwak tot matig in het westelijk
Middellandse-Zeegebied tot hard of stormachtig aan de Atlantische kant. De hoogste
windsnelheden treden dus niet op midden in de zee-engte, maar boven het westelijk
gedeelte ervan en meer stroomafwaarts boven de Atlantische Oceaan.
Venturi-effect
Het waargenomen windpatroon ondergraaft de vaak gehoorde uitleg van de
Gibraltarwind en vergelijkbare winden als een gevolg van het venturi-effect. Volgens
deze verklaring moet alle op een zee-engte toestromende lucht die belemmerd door
een inversie niet naar boven kan ontwijken, door het gat naar de andere kant.
Als gevolg van behoud van massa moet de langzaam aankomende lucht versnellen om
precies daar een maximum te bereiken waar het nauw het nauwst is. Voorbij het
smalste punt moet de windsnelheid, - nog steeds volgens deze verklaring met behulp
van het venturi-effect -, weer afnemen. Volgens de wet van Bernoulli is de luchtdruk
het laagst in de smalste doorgang, zodat de stroomsnelheid op de nadering van
dat punt toeneemt en na passage ervan weer afneemt.
Synoptisch en hydraulisch effect
Voor het ontoereikend zijn van een verklaring met behulp van het venturi-effect
voor het windpatroon door gaten van 10 tot 100km breedte, zoals bij Gibraltar,
zijn verscheidene oorzaken aan te geven. Allereerst heeft de analogie van het
deksel haar beperkingen: het atmosferisch deksel is minder degelijk dan een
'gewoon' deksel. Daardoor slaagt de toestromende koude lucht er toch in zijn
ruimte enigszins in verticale richting op te rekken. De in diepte toenemende
laag met relatief koude lucht doet de luchtdruk boven de zeestraat en het zeegebied
daarvoor iets stijgen; daardoor zwakt de naderende luchtstroming wat af.
Verder verbreedt de luchtstroming zich aan de uitgang van de zee-engte zodra
ze het smalste punt is gepasseerd en spreidt de lucht zich uit. Het resultaat
daarvan is een dunner wordende luchtlaag met aan het aardoppervlak een afnemende
luchtdruk, die de lucht boven de uitgang van de zeestraat versnelt (hydraulisch
effect).
Een derde reden voor maximale windsnelheden in het gebied achter de uitgang
van de zeestraat is het synoptische luchtdrukpatroon, met hoge luchtdruk aan
de ingang en lage druk bij de uitgang. Hoe langer de luchtdrukgradiënt
werkzaam is, des te hoger is de snelheid geworden (synoptisch effect). Zowel
het hydraulisch als het synoptisch effect werken eraan mee dat de windsnelheden
bij de uitgang van de zeestraat (oceaanzijde) hoger zijn dan bij de ingang (Middellandse-Zeekant)
of bij het nauwste punt. Daarnaast is de driedimensionale structuur van de luchtstroming
ook een belangrijke factor; doordat er geen sprake is van een gesloten systeem,
kan de wet van behoud van massa kan niet zonder meer worden toegepast.
Satellietbeelden
Het windsnelheidspatroon is uit satellietbeelden in het zichtbaar licht of het
infrarood gewoonlijk niet direct af te leiden. Toch zijn er voorbeelden bekend
van aanwijzingen die duiden op de aanwezigheid van stevige oostenwinden boven
de oceaan aan de uitgang van de Straat van Gibraltar. Door het windmaximum ter
hoogte van de zee-engte en de daaraan gekoppelde afname van de wind in noordelijke
of zuidelijke richting, ontstaat vorticiteit, die wervels veroorzaakt. De wervels
zijn soms op satellietbeelden terug te vinden. Figuur 1 geeft een aantal voorbeelden.
Een andere aanwijzing voor de aanwezigheid van sterke oostenwinden in hetzelfde
gebied geeft figuur 2, een 'klassiek' geval (Bendall 1982). De opname toont
zonneglinstering in de golf van Biskaje en aan weerszijden van de Straat van
Gibraltar. Om dergelijke zonnespiegelingen te krijgen is een relatief kalme
zee nodig, waarbij de golven in staat zijn het opvallende zonlicht terug te
kaatsen in de richting van de sensor van de satelliet. Waait het te hard, dan
is de zee te chaotisch en treden de glinsteringen niet op. Dat is op de figuur
het geval in de 'uitlaatzone' van de Straat van Gibraltar boven de Atlantische
Oceaan. De sunglint geeft dus een aanwijzing dat het golfpatroon, en dus het
windpatroon in het donkere gebied, afwijkt van wat elders in de voor zonneglinstering
geschikte zone optreedt.
|
Figuur 2 (links): NOAA-6 VIS-opname (kanaal 2), 25 augustus 1981, ca 09.00 UTC. Rond de Straat van Gibraltar weerspiegelt het zeeoppervlak zonlicht. Het sunglint-patroon toont een wigvormige verstoring met donkerder tinten; hier is door de Levanter de zee te ruw voor zonneglinstering. Hoe meer wind, des te hoger de golven en des te donkerder de tint van het oceaanoppervlak. (Dundee University). |