Slecht weer bespoedigt Franse Revolutie
Kees Floor, Het Weer Magazine juli 2014.

Bijna is het weer zo ver: dan vieren de Fransen hun nationale feestdag. Ze doen dat op de 14e juli, de dag waarop in 1789 de bestorming van de Bastille plaatsvond, het symbolisch begin van de Franse Revolutie. De onvrede die tot de omverwerping van het Ancien Régime leidde, werd mede gevoed door honger. De voedselschaarste was een gevolg van driemaal slecht weer.


Vrouwenmars op Versailles,
Musée Carnavalet (Parijs).

Bestorming van de Bastille, scilderij van
Jean-Pierre Louis Laurent Houel (1735-1813).

In de jaren tachtig van de 18e eeuw kwam Frankrijk terecht in een economische recessie. Deze was kort na 1777 begonnen, nadat Frankrijk betrokken was geraakt bij de Amerikaanse vrijheidsoorlog. De eerste slachtoffers van de recessie waren de wijnboeren, die in drie jaar tijd hun prijzen met vijftig procent zagen kelderen, maar uiteindelijk had ze gevolgen voor alle economisch minder draagkrachtigen in de samenleving.
Dat waren er nogal wat, want de boeren en de paupers, de arme massa op het platteland en in de steden, vormden maar liefst negentig procent van de bevolking. Voor deze mensen was beschikbaarheid van brood tegen betaalbare prijzen van levensbelang. Zij waren dan ook het meest kwetsbaar voor de effecten van slecht weer op de gewassen op de akkers. Naar schatting 95 procent of meer van het voedsel van de armere bevolkingsgroepen in Frankrijk bestond uit granen of afgeleide producten. Brood werd gebakken van rogge of haver; tarwe was te duur, men kon het zich niet veroorloven.
Een volwassen handarbeider at per dag een tot anderhalf brood (omgerekend naar de huidige broden van 800 gram). In de jaren voor de revolutie gaf hij daaraan naar schatting 55 procent van zijn nettoloon uit. In 1789 steeg dat percentage tot 88, zodat slechts twaalf procent van het inkomen overbleef voor de andere noodzakelijke kosten van levensonderhoud.

Grote droogte
De forse prijsstijging van het brood is vooral terug te voeren op de grote droogte in april en mei van 1788, juist tijdens het groeiseizoen. Precies een eeuw eerder, in 1688, was met het plaatsen van een regenmeter op het terras van de sterrenwacht in Parijs een begin gemaakt met het verrichten van meteorologische waarnemingen. Van de periode 1781-1795 waren van hetzelfde waarneemstation bovendien de gemiddelde luchtdruk en temperatuur in oude publicaties terug te vinden. Uit die meetgegevens blijkt onder andere dat hogedrukgebieden het weer in april 1788 bepaalden, zodat het erg droog was.
Toch waren de kleine neerslaghoeveelheden en de hoge barometerstanden niet uniek. Vergelijkbare omstandigheden hadden zich drie jaar eerder, in 1785, eveneens voorgedaan. De hoeveelheid vocht die beschikbaar is voor de groei van gewassen, wordt echter niet alleen bepaald door de regen, maar ook door de verdamping; deze onttrekt vocht dat de groei had kunnen bevorderen, aan bodem en gewas en voert dit af met de lucht.
De verdamping moet tijdens het groeiseizoen van 1788 aanzienlijk hoger zijn geweest dan in 1785 door de hogere luchttemperatuur; het verschil bedroeg meer dan drie graden. Vandaar dat de gewassen in 1788 meer schade moeten hebben ondervonden van het droge weer en de oogst sterker tegenviel.

Zomerhagel en winterkou
Na het groeiseizoen, maar nog voor de oogst kon worden binnengehaald, voltrok zich een nieuwe ramp. Op 13 juli 1788 werd Frankrijk getroffen door extreem zware hagelbuien, die vergezeld gingen van nietsontziende windstoten. De schade was groot, niet alleen aan de gewassen, maar ook aan bossen en gebouwen. Bij hagelstenen met een diameter van 10 tot 15 centimeter is dat niet verwonderlijk. En alsof droogte en noodweer nog niet genoeg waren, sloeg het weer in de winter daarop voor de derde keer toe, ditmaal met strenge kou die in grote delen van Europa voelbaar was. Niet alleen de Rijn en de Schelde waren dichtgevroren, maar ook de Seine, de Rhône, de Garonne, de Elbe en de Donau. Zelfs het Meer van Genève en de lagune van Venetië lagen onder vast ijs, terwijl vorst en sneeuw ook tot in Rome doordrongen. Ook deze lange en felle kou tot in de verre lente droeg bij aan de voedseltekorten en de ontevredenheid onder boeren en burgerij in Frankrijk.

Magere oogst
De opbrengst aan graan lag in 1788 volgens een schatting van het Ministerie van Binnenlandse Zaken uit de Eerste Republiek (1792-1795) twintig procent onder het gemiddelde over de vijftienjarige periode 1774-1788. Het jaar ervoor was een goed oogstjaar geweest met een opbrengst 10 procent hoger dan normaal. Als de regering het surplus zou hebben opgeslagen om in te zetten in tijden van schaarste, zoals eerder gebruikelijk was, zou er misschien niet zo veel pijn zijn geweest. Maar ter verlichting van zijn schuldenlast had het Ancien Regime juist de graanexport gestimuleerd. Zo'n wanbeleid vraagt om problemen.
De moeilijkste tijd na een mager oogstjaar is altijd het begin van de eerstvolgende zomer, als de oude graanvoorraad op is en de nieuwe oogst nog niet binnen. Dan worden de prijzen ook het meest opgedreven. Zo vormde het voedseltekort dat volgde op een periode van droogte in het voorjaar, zomers noodweer en winterse kou, een bron van onvrede. Deze onvrede heeft mede bijgedragen aan de onrust en het geweld in het voorjaar en de zomer van 1789 in Frankrijk, die op hun beurt leidden tot de grote revolutie.

Verantwoording.
Bovenstaande tekst is gebaseerd op:

Neumann, J. and H. Flohn, (1987) Great historical events thtat were significantly affected by the weather: Part 8, Germany's war on the Soviet Union, 1941-1945. I. Long range weather forecasts for 1941-1942 and climatological studies, BAMS 68 (6), p620-630.
Een eerdere versie ervan verscheen onder de titel : "Strenge winter leidde Franse revolutie in" in de Volkskrant, 28 januari 1989.