De Fransen trekken de Rijn over bij Tolhuis, Lobith, 12 juni 1672.
Schilderij van Adam Frans van der Meulen (1632-1690). Bron: Rijksmuseum.
Prins Willem III bij de Hollandse Waterlinie, 1672. Schoolplaat naar een
schilderijvan Jan Hoynck van Papendrecht (1958-1933). Bron: Wolters.

 

Kees Floor, Het Weer Magazine december 2015

 

In het rampjaar 1672 speelde het weer een belangrijke rol in de oorlog tegen de Fransen. Een droge lente veroorzaakte lage waterstanden in de rivieren, zodat vijandelijke troepen ze gemakkelijk over konden steken. Een vorstperiode in december maakte de befaamde waterlinie waardeloos: de Fransen konden gewoon over het ijs oprukken richting Amsterdam. Door plotseling invallende dooi moesten zij zich echter terugtrekken, waarbij grote verliezen werden geleden. Amsterdam was gered.

Het verhaal speelt in de Gouden Eeuw, de tijd van de Republiek der Verenigde Nederlanden, op dat moment de meest vooraanstaande handelsnatie ter wereld. De Nederlandse voorspoed was een doorn in het oog van de Franse zonnekoning Lodewijk XIV. In 1668 kondigde Frankrijk tariefmaatregelen af, waarmee de Nederlandse handelsbelangen in de wielen werden gereden. De spanning tussen de republiek en het koninkrijk nam toe. Nederlandse tegenmaatregelen waren voor Frankrijk aanleiding om in het geweer te komen en ons land de oorlog te verklaren.

Droogte
De weersomstandigheden bleken van groot belang voor het verloop van de strijd. Het voorjaar van 1672 was in West-Europa uitermate droog. Deze droogteperiode zette de Republiek der Verenigde Nederlanden al meteen op achterstand. Het was voor vijandelijke troepen vanwege de lage waterstanden in de rivieren en kanalen namelijk niet al te moeilijk om deze waterwegen over te steken.
Begin juni 1672, toen de invasie goed en wel op gang was gekomen, waren er tegen de honderd plaatsen in de IJssel waar cavalerie kon oversteken. De droogte vormde ook een belemmering voor de aan- en afvoer van goederen, die grotendeels over water plaatsvond. De droogteperiode duurde vrijwel onafgebroken voort tot half juli.
Frankrijk had in april al de Republiek der Verenigde Nederlanden de oorlog verklaard. In mei begon de opmars van de Franse troepen, die vervolgens op 12 juni de Rijn overstaken. Samen met de troepen van de bisschop van Münster, die van de oostkant kwamen aanzetten en vochten aan de kant van de Fransen, beschikte het invasieleger over 150 duizend man, een tienvoudige overmacht. Plaatsen aan de IJssellinie, zoals Deventer, Arnhem en Nijmegen, vielen kort na elkaar in handen van de buitenlandse troepen. Soms werd er niet eens weerstand geboden. Onze voorouders zagen op tegen een beleg of bloedbad, terwijl de Fransen ook nog eens successen boekten door het betalen van steekpenningen en het gebruik maken van verraders.

Vestingsteden die in handen kwamen van de Fransen.
Amsterdam, 1674. Bron: Rijksmuseum. (groter)
De overhandiging van de sleutels van de stad Utrecht aan koning Lodewijk XIV.
Romeyn de Hooghe (1645-1708), 1672. Bron: Rijksmuseum.

Waterlinie
Kort na de oorlogsverklaring kwam er een discussie op gang of de waterlinie, die in de Tachtigjarige Oorlog zo succesvol was gebleken, opnieuw moest worden ingezet. De Staten-Generaal stelden een onderzoekscommissie in, die omstreeks 1 juni rapporteerde. Ze kwam met een aanbeveling om onder andere de omgeving van Amsterdam onder water te zetten. Op 11 juni voelden de Amsterdammers daar nog weinig voor. Een dag later, toen het nieuws van de Franse oversteek van de Rijn bekend werd, sloegen de meningen echter om. Op 23 juni stond er voldoende water in de inundatiezones van de waterlinie om een opmars van de Franse troepen tot aan Amsterdam te verhinderen.
Overigens waren niet alleen de Amsterdammers tegen het laten onderlopen van het land. De meeste weerstand kwam van boeren die vreesden dat hun landerijen onvruchtbaar zouden worden door het na de lange droogteperiode extra brakke of zoute water. Sommigen dichtten de gaten in de dijken die het wegvloeien van water uit de inundatiezones tegen moesten gaan. Anderen bedreigden de functionarissen die waren belast met het instellen van de waterlinie, met de wapens die ze gekregen hadden om de Fransen te bevechten, Stadhouder Willem III moest zelfs met de doodstraf dreigen om de zaak in goede banen te leiden.
De Franse opmars ging intussen voort. Op 23 juni viel Utrecht; Amsterdam was daarmee tot op 35 kilometer genaderd. De waterlinie bood de stad als een kilometers brede 'stadsgracht' vooralsnog voldoende bescherming. Nadat de republiek der Verenigde Nederlanden de Franse vredesvoorwaarden had verworpen, besloot Lodewijk XIV tot de winter te wachten met verdere actie. De gedachte daarachter was dat een vorstinval de waterlinie snel waardeloos zou maken.

Franse troepen bij Naarden, 20 juli 1672.
Schilderij van Adam Frans van der Meulen (1632-1690). Bron: Rijksmuseum.
Franse wreedheden in Zwammerdam en Bodegraven, eind december 1672, naar een
voorstelling van Romeyn de Hooghe (1645-1708) uit 1673. Bron: Rijksmuseum.

Vorst
De tussenliggende tijd ging de Franse vorst met een deel van zijn troepenmacht terug naar Frankrijk. Onderweg nam hij vlak voor het einde van de langdurige droogteperiode 's-Hertogenbosch nog even in. Maar het weer keerde zich daarna tijdelijk tegen de Franse invasiemacht: kort na de inname van de stad veranderde aanhoudende regen de omgeving ervan in een onbegaanbaar moeras: de Fransen moesten 's-Hertogenbosch weer opgeven.
De vrieskou liet die winter niet lang op zich wachten. Het vroor al op 13 december en op 17 december was het ijs hier en daar dik genoeg om soldaten te paard te kunnen dragen. Het Franse leger was echter nog niet klaar voor de opmars. De voorbereiding voor de invasie nam zo lang in beslag dat de mars over het ijs van 9000 man voetvolk plus 2000 ruiters pas op 27 december kon plaatsvinden.

Dooi
Op dat moment speelde het weer onze voorvaderen opnieuw in de kaart. Een dag later draaide de wind van oost naar west en viel de dooi in, vergezeld van regen. De gevolgen voor het Franse invasieleger waren desastreus. Verder oprukken bleek een onmogelijke opgave en het Franse leger moest de terugtocht inzetten. Onderweg verdronken talrijke soldaten, voor anderen waren de ontberingen te zwaar. Gefrustreerd door alle tegenslagen en hevig balend dat een geplande plundering van Den Haag er niet meer in zat, trokken de Fransen eerst nog plunderend, moordend en verkrachtend door Zwammerdam en Bodegraven, alvorens het land te verlaten.

Kans gemist
Eind januari 1673 kwam het winterweer terug; daardoor werd de winter van 1673 uiteindelijk een stuk kouder dan normaal. Sloten en vaarten lagen in februari geruime tijd dicht door de vorst. Als ze het gewild hadden en ertoe in staat waren geweest, hadden de Fransen Amsterdam later die maand gemakkelijk kunnen bereiken. Ze hadden echter ruim een jaar nodig om op adem te komen; een nieuwe inval gedurende de winter van 1674 was daardoor nog geen optie. De jaren daarna waren de kansen even verkeken. De winters van 1675 en 1676 waren beide extreem zacht, zodat de effectiviteit van de waterlinie in die jaren niet op de tocht stond.
Het zou allemaal heel anders gelopen zijn als de Republiek der Verenigde Nederlanden een jaar eerder, dus in 1671, in conflict was geraakt met Frankrijk. Die winter was zo streng dat bijvoorbeeld de trekvaarten van Haarlem naar Amsterdam en Leiden van 18 december tot 7 maart onafgebroken onbevaarbaar waren door ijs. De waterlinie zou de hele winter dichtgevroren zijn geweest en Amsterdam daardoor kansloos.

 

Verantwoording

Eerdere versies van dit artikel verschenen als

Deze artikelen waren gebaseerd op:
S. Lindgrén and J. Neumann, 1983: Great Historical Events That Were Significantly Affected by the Weather: 6 Inundations and the Mild Winter 1672–73 Help Protect Amsterdam from French Conquest. Bull. Amer. Meteor. Soc., 64, 770–778 en een reactie daarop van Huug van den Dool en Aryan van Engelen (KNMI) in hetzelfde tijdschrift..

Bij de bovenstaande versie van 2015 gebruikte ik tevens: J. Buisman: Duizend jaar weer in de Lage Landen, deel 4, Franeker, 2000.